Opwaartsche Wegen. Jaargang 9
(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Het leven onderricht
| |
[pagina 120]
| |
stoffelijk en geestelijk - in zijn verkeer in een of andere steedsche of dorpsche, cosmopolitische of provinciale omgeving uitbeelden; boeken met veel burgerlijke sfeer en een wolkje parfum of sloppengeur. Dit is zoo de atmosfeer om 's heerenwegen, waarlangs wij naar de dagelijksche beslommeringen van beroep of ambt kuieren. Dan zijn ons verder bekend de werken en gelegenheden, die ons in aanraking zouden kunnen brengen met hooge- en onderwereld - waarvan we tevoren al ‘zoo'n idee’ hebben. Laten we hopen, dat deze voorstelling gezond is, minder ziekelijk dan de gedachten, die omtrent het fatsóenlijk gebeuren van allendag dikwijls in lectuur vertolkt worden. Wat Alfred Döblin wilde beschrijven, dat is niet allereerst het leven in Berlijns misdadigerswereld. Maar de levensgang van een mensch. Een van gelijke beweging als wij, met soortgelijke smarten en vreugden. Iemand met opvattingen over kwaad en goed, over leugen en waarheid; beurtelings boordevol haat en vervuld van liefde. Een man, recht en stevig in zijn trotsch, die wordt afgebroken langs den lijdensweg tusschen het goede voornemen en het juiste inzicht. Het volbrengen van een dergelijken levenstocht is in elke gemeenschap bestaanbaar. Of principes van een figuur als Biberkopf omtrent deugden en ondeugden naar de grondstellingen eener ordelijke samenleving hierover gewaardeerd moeten worden? Wanneer wij bij de beschouwing van dit werk uitgaan van het antwoord, dat we vinden op de vraag: of Biberkopfs levenshouding, maatschappelijk en zedelijk, deugt, dan is ons oordeel wellicht in een handomdraaien - o, achteloos gebaar - geveld. Zeker zou de schrijver U verwonderd, licht een beetje cynisch vragen, op grond waarvan U over de moraal van deze menschen juist met hem wildet redetwisten. De roman geeft er evenveel en evenweinig aanleiding toe als het leven zelf. Döblin moraliseert niet, hij onderwijst, hij geeft een levensles en illustreert die met figuren uit donker Berlijn. De lijnen van Franz Biberkopfs levensgang zijn allerminst van een rustige geleidelijkheid. Ze zijn geteekend met schichtige curven, als de gedragsstatistiek eener grillige atmosfeer. De beeldwisseling is als die van een film, waarin straatrumoer, intimiteit van een interieur, nachtlichtflitsen en zonneschittering over en doorelkaar rillen. Waarin het eenvoudig gebaar barst tot een wereldgebeuren en een explosie krimpt tot een zucht. Een boek, dat geheel onder den indruk van de verscheurdheid dezer tijden ontstaan is, dat treffend acties en reacties van menschenras-typen onder den invloed van hedendaagsch, onnatuurlijk en mechanisch leven voor oogen toovert; waarin de schildering van een voorval onderbroken wordt door een hulpkreet, een waarschuwingssein, een zachte, levenswijze vermaning. Franz Biberkopf keert na zijn verblijf in de gevangenis wegens toebrengen van | |
[pagina 121]
| |
letsel met doodelijken afloop, langzaam tot het leven terug. En hij zweert, dat hij voortaan beter oppassen zal. Na de beschrijving dezer ontwaking tot de werkelijkheid, het herwinnen van een paradijsachtig geluksgevoel, suggereert ons de schrijver de sfeer van Berlijn, waarin Franz binnentreedt, o.a. door een reeks emblemen der verschillende hoofdstedelijke instellingen en organisaties, gevolgd door den tekst van een ambtshalve beschreven verbouwingsplan, den inhoud van een jachtacte en een mededeeling over de beëindiging der ambtsbezigheid van een bontwerker met eerebaan; om te vervolgen met een weerbericht, een route-aanwijzing ‘lijn 68’, bepalingen der tramdirectie voor het gebruikmaken van haar materiaal. Verderop de kleine zorgen van passagiers, gesprek en gebeuren in een kroeg, tragedie van een gezin, en het heimelijk avontuur van een meisje. In een sprankelende rits beelden gloed en asch van stadsleven. Met zulke expressieve middelen werkt Alfred Döblin. Hij grijpt in den warboel, zet pakkende ‘close-ups’ een voor een voor onze oogen - en zegt: herken, erken! Het is niet doenlijk binnen het bestek van een artikel, dat ten doel heeft de aandacht te vestigen op een werk, dat o.m. literair-technisch en als blijk van opmerkelijk inzicht in zielstoestanden van buitengewone beteekenis is, elk tafreel in de levensstraat waarlangs Biberkopf gaat, op te roepen. Genoeg zij het, wanneer we aanstippen dat Franz uit het licht in het donker wordt gelokt en ondanks zijn zelfbewust persoonlijkheidsgevoel verstrikt raakt en struikelt. Hij kan er nog niet van aflaten van het leven meer te verlangen dan brood en een beetje genegenheid. Hij wordt het slachtoffer van bedrog en onkameraadschappelijkheid, uitgestooten uit zijn omgeving, waar de gemeenschapszin eveneens ontbreekt voorzoover hij niet dienstig is aan het verhelen van eigen wangedrag en deszelfs gevolgen. De haat gaat zoover dat ze hem zelfs de verkwikking der liefde niet gunnen, die hem in de eenzaamheid ten deel valt. Een liefde die weliswaar voor maatschappelijke begrippen bezoedelde offers brengt, die ons echter op een zoo overtuigende wijze wordt veraanschouwelijkt, dat we door deze volstrekte overgave naar onze begrijpender menschelijkheid diep ontroerd worden. Na de algeheele aftakeling en ontlediging volgt in de verstilling der begeerten het berouw, dat, ofschoon naar dit leven gericht, van een bijna onwereldsche zuiverheid is. Wie in den mensch den broer naar het vleesch en in dien broeder den aangevochten mensch ziet of wil leeren kennen en beminnen uit de eeuwige Liefde van den Heelmeester leze dit boek en winne ontferming. |
|