Het zwaartepunt van Smit's dichterlijke ontwikkeling schijnt ons vooralsnog te liggen in een sterk naar het romantische neigende lyriek. De poëzie van Bloem moet hem zeer na verwant zijn. Daartegenover staan aan het slot van den bundel eenige meer realistisch opgevatte gedichten, die tevens naar hun motieven van moderner inslag zijn dan de verzen, die eraan voorafgingen. Toch durven wij op grond van een en ander nog geen voorspellingen doen omtrent de richting, waarin Smit's dichterschap zich zal ontwikkelen. Er is in deze laatste gedichten iets geforceerds, een gewilde ‘kranige’ en ‘overmoedige’ toon, die nog ver staat van de reëele levensernst, welke men van den modernen dichter op grond van zoo menig scherp gesteld, kritisch vertoog verwacht. Het programmatische in het vers ‘Holland 1930’, dat in zijn aanhef aldus luidt:
‘O God, sla dit verdomde leven
terug in zijn weeke, grijze klei’....
komt per slot van rekening niet boven de Genestet's ‘o Land van mest en mist’ uit. De Genestet eindigt zijn ‘boutade’ inderdaad boudeerend, Smit slaat in het lyrische over:
‘geef ons de wijde, blauwe dagen,
geef ons een blinkend vergezicht’
geen van beide bereiken het positieve ‘andere land’, dat hun aanklacht boven zich zelf zou hebben uitgeheven. En dan zijn ons per slot van rekening de Genestet's burgerlijke ‘overschoenen’, waarmede men tenminste droogvoets waden kan door het ‘onpeilbaar slijk’ en 't ‘saaie breimoeras’, toch nog liever dan Smit's ‘wijde blauwe dagen’ en ‘zijn blinkend vergezicht’, die ons als bede in een crisis-tijd als de onze tamelijk would be aesthetisch aandoen en die ons laten twijfelen aan de zuiverheid van den ‘heroïschen’ inzet van dit gedicht.
In verband hiermede nog een enkel woord over Smit's geesteshouding, zooals die uit deze verzen spreekt. Wij wezen er boven reeds op, dat het ons toeschijnt, dat dit dichterschap zich vooralsnog niet in Christelijke lijn beweegt. Wij matigen ons hiermede allerminst een zijns-oordeel aan; constateeren slechts, dat hetgeen deze figuur aan Christelijk geloofsleven bezit, niet zoo krachtig en zuiver als wij het zouden wenschen, ‘doorgebroken’ is in zijn poëzie. Gabriël Smit staat midden in het ontbindingsproces, dat ‘moderne menscheid’ heet. Deze heksenketel van vaagheden en halfslachtigheid heeft ook hem een tooverdrank bereid. De bundel ‘Voorspel’ is een eerste teug. Moge zij zoo bitter als gal zijn op z'n tong.
En moge niet het zoet van artistiek bereiken - er staan zonder eenigen twijfel enkele goede verzen in het bundeltje (Het Kind, Voorjaarsavond) - den dichter immuun maken voor de wrangheid van het geestelijk ontberen, dat achter zoovele schoone en zwierig te saâm gevoegde woorden verborgen is.