Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] [Gedichten van Willem de Mérode] De profetes door Willem de Mérode. Na de bedwelmingen en haar extazen Lag zij ter aarde als een geschonden rijs, Een uitgebloeide tak, en hun verbazen Zag, hoe de heerlijkheid van 't paradijs, Die door haar wil rondom hen was gerezen, Vervaalde, en plotsling gromden zij haar aan. En diep uit haar antwoordde een woedend wezen. Zij rechtte zich en huilde naar de maan, De groeiende, die ronder werd en schooner, Die stil de hartstocht van den aardbewoner Lokt en wreed op haar gouden horens vangt. En zij begrepen: wie God wil berooven Wordt neergestooten; zonder waar gelooven Wordt vruchteloos naar 't paradijs verlangt. [pagina 92] [p. 92] De wind door Willem de Mérode. Er ging een lichte dreuning door het huis. De gore lucht hing laag en geurde bitter. De bolle spiegel kaatste 't tuinpad witter En werd ontvoerd en sloeg schittrend in gruis. Toen was 't of uit de hooge rozelaar Plotseling een paar witte vlammen vlogen. De scherven spiegelden hun tuimlen; maar De dood kwam stil over hun stiller oogen. Schelpen en grint betoogden voor de ruiten, En kwetsten 't glas, waar de twee kind'ren stonden. Lachend en hoog lieten zij ongeschonden En onbekommerd hun blik los naar buiten. En zij verheugden zich op roos en scherven Of er geen glans en bloei had moeten sterven. Vorige Volgende