H.S.S.K. over de klop op de deur.
Onder de titel ‘Aan doovemans deur geklopt’ schreef H.S.S.K. in de Standaard van 9 en 10 Maart, twee artikelen over ‘De klop op de deur’. Haar voornaamste bezwaar tegen dit boek is, dat het de Christelike opleving gedurende het tijdperk dat het beschrijft, absoluut negeert. ‘Ware (Mevrouw Boudier-Bakker's) boek alléén een “Amsterdamsche familieroman”, dan zou ik op die a-Christelijke sfeer ternauwernood de aandacht vestigen. Het spreekt bij Ina Boudier-Bakker vanzelf. Maar haar boek heet “De klop op de deur”, bedoelt weer te geven de groote ontwaking op geestelijk gebied in de jaren 1860-1920, zooals zich die in Amsterdam als leidend centrum voltrokken heeft. Een soort histoire contemporaine in romanvorm dus. En of men dan zelf op Christelijk standpunt staat of niet - het is bij zulk een doel een daad van eenvoudige rechtvaardigheid ook wat in die jaren op Christelijk gebied aan nieuw leven ontwaakt is in Amsterdam - althans te vermelden. Er was niet alleen een “klop op de deur” in kunst en letterkunde, in feminisme en socialisme - waar Ina Boudier-Bakker's boek vol van is - maar ook een “klop op de deur” in kerk en school, in de sociale kwestie, in de philantropie, in de pers. Een kloppen, dat luide en machtig door Amsterdam weerklonken heeft, en dat doorgedrongen is ook tot de oud-liberale kringen, die Ina Boudier-Bakker beschrijft. Ze had de “klop op de deur” van Christelijken kant door de Craetsen en de van Drugtens mogen laten afkeuren, bespotten, verafschuwen desnoods, maar ze had een zóó beteekenisvol cultuur-verschijnsel niet mogen doodzwijgen.’
H.S.S.K. heeft gelijk; dit ontbreken van de opleving in het Christelike kamp is ontegenzeggelik een bezwaar. Mevrouw Boudier-Bakker heeft, in een interview, getracht zich tegen dit verwijt te verdedigen, door te zeggen dat zij, wanneer zij ook deze opleving had willen beschrijven, nog veel meer had moeten studeren dan ze nu reeds gedaan heeft, maar dit is een verdediging die geen hout snijdt; dat voelt iedereen.
Ondertussen hebben we tegen de artiekelen van H.S.S.K. toch wel een paar bezwaren. In de eerste plaats vergeet zij op te merken dat ditzelfde verwijt ook van verschillende andere kanten reeds geuit werd; ik noem slechts Stemmen des Tijds, Correspondentieblad, Lectuurgids, Boekenschouw. Nu wekt zij de indruk, alsof zij de eerste en enige is, die het goed recht van de Christelike opleving gedurende de laatste helft van de vorige eeuw verdedigt. In de twede plaats overdrijft H.S.S.K., wanneer zij gaat opsommen, wat er allemaal over die Christelike opleving in ‘De klop op de deur’ had moeten staan. Kuypers Plancius-rede, het 25-jarig bestaan van de Standaard, de reorganisatie van ons leger door Colijn, ja wat niet al! Zelfs de ‘klop’ op de deur van de consistoriekamer in de Nieuwe Kerk ontbreekt niet!
Tenslotte noteren we uit deze artiekelen nog even, dat ‘De klop op de deur’, deze zo suggestieve titel, niet helemaal origineel is. Wilma gebruikte deze zelfde uitdrukking reeds in het eerste hoofdstuk van ‘Het schoone leven’.