Opwaartsche Wegen. Jaargang 9
(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Van Schendel's ‘Fregatschip Johanna Maria’Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 77]
| |
kon ik weinig beginnen tegenover de bloemlezing ‘Die Ausfahrt 1927’ (Silberburg, Stuttgart), de eerste groepsuiting uit deze hoek. Het schijnt me toe, dat als men spreekt van een poging van A. van Schendel om ‘nieuwe zakelijkheid’ te geven, een noodzakelijke kleine contrôle achterwege is gelaten. Er had gecollationeerd dienen te worden. Want: ook in dit boek is Van Schendel nog altijd romanticus. Minder impressionistisch dan in de bloeitijd van die stijl. Met een kleine verschuiving van berustend pessimisme naar het optimisme van iemand, die, achter het leven staande, er den zin van verstaan heeft. Maar nog onverzwakt romantisch. Zich door den stijl van dit boek laten misleiden tot conclusies als ‘nieuwe zakelijkheid’ of ‘dit is Van Schendel niet meer’ beteekent, den stijl niet begrijpen als een noodzakelijkheid. Men kent natuurlijk het boekje, dat aan 't begin van Van Schendels loopbaan staat, ‘Verhalen’. Of 't nu precies het eerste is, wil ik in 't midden laten. Bekend is de eigenaardige teere stylistiek daarin, het vloeiende van klank, zinsrhythme, sfeeruitdrukking, het vloeiende ook van den eigenaardigen gevoelsmatigen zinsbouw, het vloeiende zelfs van de situaties, die van werkelijkheid in droom en van droom in werkelijkheid ongemerkt overglijden. Alles is in een mystiek halflicht gehuld en zoet-gedempt van toon. Nooit scherpe, altijd bewegelijke omtrekken. Geen concrete achtergrond, om tegen af te steken, maar 'n echt impressionistisch met zilveren schemer gevulde ruimte, waarin pastelkleuren deinen. Een zachte, soms ietwat droefgeestige berusting is de ondertoon van het verhaalde. Droomtuinen, waaruit men de vruchten niet naar de werkelijkheid kan brengen. Het ideale is nergens vlakbij of tastbaar, nergens realiseerbaar. ‘Het’ is altijd ergens elders. Kortom impressionistisch-romantisch in een zeldzaam geslaagde combinatie. Ondanks zijn concreet onderwerp, zijn schijnbaar concrete stijl en concrete compositie staat ‘Het Fregatschip Johanna Maria’ er toch heusch niet ver af. Misschien maar 'n millimeter! Als kinderen vermaakten we er ons winteravonds graag mee, om de lens van de tooverlantaarn op diffuus te stellen, waardoor een beeld op 't doek kwam met vloeiende omtrekken en geheimzinnig wazige, onwerkelijke kleuren ‘feuchtverklärt’, zooals Goethe 't noemen zou. Dan draaiden we de lens een millimeter achteruit en 't plaatje kreeg scherpe contouren en ondubbelzinnige ‘werkelijke’ kleuren. En zoo speelden we dan, naar nu blijkt, ‘impressionisme’ en ‘nieuwe zakelijkheid’! Zoo zou ik ook dit boek willen zien. Ook Van Schendel heeft de lens van zijn visie versteld, van ‘impressionistisch’ zien, zooals men dat in den tijd van ‘Verhalen’ deed, is hij achteruit geschoven naar meer ‘realistisch’ zien. Zijn contouren zijn scherper geworden, zijn kleuren heller, zijn beelden concreter, zijn situaties eindeutiger. Hij is in zijn beelding naar buiten soberder, maar naar binnen dieper, inniger en wijzer geworden. En die verschuiving heeft zijn grond | |
[pagina 78]
| |
en noodwendigheid. Hier is geen literair fantasiespel meer, maar een balans, winsten verliesrekening van het leven. Hier is een wijze vader, die in romanvorm zijn levensfacit testamentair vermaakt. ‘Voor mijn zoon Arthur’ luidt de opdracht van het boek. Daardoor krijgt dit boek een diepere, symbolische beteekenis, het wordt ‘Bekenntnisbuch’ in den strikten zin. En hierin wordt duidelijk, dat Van Schendel geenszins een andere geworden is: hij is zichzelf volkomen trouw gebleven. Nog altijd is hij romanticus. Nog altijd is zijn hoofdpersoon, Brouwer, een zwerver. Nog altijd is deze zwerver verliefd. Ditmaal is zijn liefde geen vrouw, maar een schip. Brouwer en de ‘Johanna Maria’ zijn allebei op Oostenburg te Amsterdam van stapel geloopen. Brouwer betreedt als jonge man voor 't eerst het dek van het nieuwe schip. En hun leven lang raken ze niet meer van elkaar los, man en schip. Brouwer is zeilmaker, maar eigenlijk bij ongeluk, want hem ontbrak het geld voor een zeevaartkundige opleiding. Zijn natuurlijke aanleg verleent hem het zeemanschap, dat in 't bloed zit, men zei van hem, dat hij van de zeevaart evenveel verstond als 'n stuurman. Dit nieuwe fregat is voor hem een liefde op 't eerste gezicht. De kapitein, de eigenlijke heer en meester, ziet hem voor de groote mast staan en ergert zich, zonder te weten waarom, aan den blik, waarmee Brouwer het schip omvat. Hij kon ook niet weten, dat de zeilmaker met dien blik het schip in bezit nam, maar hij voelde het. Alle reizen onder dezen kapitein maakt Brouwer mee. De gezagvoerder echter kent z'n schip niet en erger.... hij begrijpt het niet. Het zeilt niet goed onder zijn directie. Alleen als Brouwer tegen 't verbod van den kapitein in, stilletjes 's nachts, aan het roer staat, geeft het alles wat 't kan, veertien knoopen, soms meer. Dat doet niemand den zeilmaker na, omdat niemand zooals hij de ‘ziel’ van dit schip begrijpt. Maar de kapitein is ook met z'n hoofd en z'n hart aan wal, thuis, bij zijn vrouw en sukkelende kinderen. Dat voelt een schip. En de kapitein weet dat. Daarom is hij jaloersch op Brouwer. Hij, de gezagvoerder, brengt alles in verwarring, bij hem gaat geen macht uit over de dingen, macht vanuit een diepe kern van aandachtige liefde. Brouwer heeft maar één gedachte, één zorg, één liefde: het schip. Een vrouw komt nooit in zijn hart: het schip! Dat wordt de liefde van zijn eenzaam leven. Na een stranding wordt het schip aan een buitenlandsche reederij verkocht - Brouwer blijft het trouw. Bij die gelegenheid hoort hij de som, waarvoor het vaartuig verkocht wordt. En nu vat, eerst heimelijk en aarzelend, dan steeds vaster de voor 'n man van zijn positie bijna krankzinnige wensch post, het schip eens te bezitten. Zijn verdere jaren zijn gewijd aan sparen, smokkelen, verdienen, kapitaalvormen. Als 't schip oud genoeg en zijn kapitaaltje groot genoeg zijn.... Het schip gaat van hand tot hand en vervalt meer en meer. Als Brouwer op 'n keer zijn hand opheft tegen een Duitschen kapitein, die schip en bemanning mishandelt, wordt hij in een Russische gevangenis gesloten. Na zijn invrijheid- | |
[pagina 79]
| |
stelling is de Johanna Maria spoorloos verdwenen. Niemand weet waarheen. Dan volgen jaren van zoeken, zwerven, staren naar den einder om de Johanna Maria terug te vinden. Tot na jaren, bijna onherkenbaar, het schip in Chili teruggevonden wordt. Brouwer heeft nu het geld. Hij is er oud mee geworden, met 't sparen. Ten langen leste, na nog allerlei avontuur en tegenslag koopt hij het oude schip. Met de namelooze zorg en liefde, geboren uit een leven vol hunkering naar dit oogenblik, brengt hij het zooveel doenlijk weer in den ouden staat. De oude naam wordt hersteld, de Nederlandsche driekleur geheschen en zoo aanvaarden Brouwer en de Johanna Maria van Australië hun laatste reis, de thuisreis. Na een levenlang van avontuur sluit zich ten laatste de cirkel op zijn beginpunt. De oude man en het oude schip zijn weer thuis, op Oostenburg in Amsterdam. Daar blijven zij, om hun einde af te wachten, daar waar ze eens jong de groote zwerftocht begonnen. Dit verhaal is van een zeldzaam ontroerende kracht. Want voor 't eerst is hier, zoover ik weet, op diepere, indringende wijze het epos van den zeeman geschreven, het ontroerende verhaal van de liefde van den echten zeeman, den ‘zeeman van genie’ voor zijn schip, het ouderwetsche zeilschip. (Joseph Conrad gaf voor Engeland deze psychologie van zeeman-en-schip in zijn schetsen ‘The Mirror of the Sea’, Londen, Methuen). Het is een werkelijk bewonderenswaardige prestatie van Arthur Van Schendel, deze psychologie zoo intens te hebben begrepen. Joseph Conrad is zeeman geweest! Ook in dit boek is Van Schendel zichzelf gebleven. Hij geeft ons in dit verhaal niet de gezellige, boeiende vertelling over den goed-Hollandschen Janmaat, de typische ideaalzeeman met z'n wat plompe en grove, maar eerlijke gemoedelijkheid, ruw soms, maar met een goed hart, de zeeman van Werumeus Buning bijvoorbeeld. Hem interesseert niet de realiteit van het zeemansleven als milieu. Zijn uitgangspunt ligt in de (bij hem zoo vertrouwde) mystiek der dingen, - met zijn wonderlijke gave om dieperen samenhang te voelen en aan te duiden, samenhang tusschen mensch en ding, die aan het oppervlakkig kijken en 't gezond verstand ontgaat, suggereert hij tusschen dezen zeeman en dit schip een band, die in zijn visie een eigenaardig bovennatuurlijk en mystiek karakter aanneemt. Dit schip heeft een ‘ziel’ en er is één man slechts, die deze ziel voelt en begrijpt. Brouwer is aan dit schip geboeid door een wonderlijke ‘Seelenverwandtschaft’ - een affiniteit der zielen. De werkelijkheid, die zich voor vele anderen in andere dingen, in menschen, dieren, planten onthult, openbaart zich naar zijn diepste wezens-gestalte voor Brouwer in dit schip. Dat is voor hem de werkelijkheid en dat houdt zijn ziel en zijn liefde vast. Hier en ook hier alleen is het dat de kunstenaar Van Schendel den zeeman Brouwer verstaat. Hier ook is het wellicht, dat de zeeman bedenkelijk veel van het naar binnen gekeerde, mystische karakter van den kunstenaar aanneemt, die hem schiep. | |
[pagina 80]
| |
Bedenkelijk veel, indien men een realistische maatstaf zou willen aanleggen. Wat bij Van Schendel al nooit zou aangaan, maar met name niet in dit boek, dat misschien nog in bijzondere mate symbolisch te nemen is. Weliswaar is Van Schendel niet meer de jeugdige droomer van vroeger, al is hij in wezen onveranderd gebleven. Maar het blijkbare optimisme, waarmee in dit boek een levensdroom werkelijkheid wordt gemaakt, al is ook aan het eind van een lang leven van zwerven en zoeken naar het ideaal, scheidt dit verhaal beslist van de periode van Verhalen. Er spreekt uit het slot van deze vertelling een diepe bevrediging. De compositie steunt deze indruk van afgeslotenheid. Het gebeuren verloopt in een wijden boog, maar een boog die zich concreet sluit. Een boog, die een heel leven en een heele wereld omvaamt, maar tenslotte tot zijn uitgangspunt terugkeert. De klank die we hier hooren is die van een diepverzadigd slotaccoord, dat zachtjes, wegsterft. Brouwer moet oud worden en wijs, aleer hij zijn schip ontvangt, niet om er nog een leven van avontuur mee te beginnen, maar om er de eindelijke rust op te vinden, om er het onstage drijven van zijn leven op te overdenken. De hevige verlangens zijn gestild, de koortsige zwerversdrift gesust, de onrust tot rust gekomen. Het ideaal is niet meer ginds, niet meer in de toekomst. Het is hier en nu. Het is werkelijkheid en diepinnerlijk bezit geworden. Dat laat het boek duidelijk worden en het is daarom een boek van wijsheid en diepe bezonkenheid geworden. En het lokt het nadenken telkens van den zeeman Brouwer naar den kunstenaar Van Schendel. Den romantischen zoeker Van Schendel. Misschien - beteekent dit boek voor hem een levensfilosofie? Misschien ziet ook hij een laatste ree voor zich, waar hij na lange zwerftochten door de werelden der verbeelding rust zal vinden van het verlangen naar ver en hoog gelegen idealen en ongerept schoone werkelijkheid. Een laatste ree, waar hij met zijn jeugddroom, nu diep in zichzelf naar den geest tot werkelijkheid geworden, het einde wil afwachten. Dit boek is ondanks zwerven en avontuur een boek van diepe rust en innigheid. De visie is vast en sober, als van een die een eindelijke en onveranderlijke verhouding tot leven en werkelijkheid heeft gevonden. De contouren zijn verhelderd, waar droom en werkelijkheid elkaar hebben gevonden in een visioen dat ontwijfelbaar den zin van het leven, ook van het romantisch geleefdeleven ontsluit. Want ook het romantisch voelen kan tenslotte, na verre doolwegen den zin der werkelijkheid bereiken. Alleen kan die werkelijkheid nooit anders dan innerlijk beleefd zijn. Zoo heeft voor mij, in één continue lijn met Van Schendels vroeger werk, dit boek een symbolische beteekenis voor een fase, waarin alle ervaring en beleving van een kunstenaarsloopbaan saamvattend bewust wordt gemaakt, - een fase, waarin misschien niet ieder hem zal kunnen volgen. Maar die daarom niet minder noodwendig, verstaanbaar en schoon is. ‘Het Fregatschip Johanna Maria’ is een van de schoonste boeken, die ik in | |
[pagina 81]
| |
het Nederlandsch gelezen heb. Ik wil daarom goedkoope kritiek binnenhouden. Ik moet alleen betreuren, dat bij alle liefde, die Van Schendel er in heeft neergelegd, het boek zoo arm moet blijven, waar Brouwer in z'n laatste oogenblikken geen ander woord heeft dan den naam van z'n schip. In dàt moment is er een ánderen Naam. Maar die is aan het eind van dit verhaal niet te verwachten. Wat mij voor een boek misschien nog niet zoozeer leed doet, maar wel voor den schrijver, die zijn eigen ziel leende aan dien stervenden man. |
|