in staat was, de beschrijving van heel dit leven op één enkele beeldspraak samen te trekken, omdat deze beschrijving zelf reeds geen eenheid meer had, in smart en vreugde verkruimeld lag. De kunst van mevrouw Boudier-Bakker was in de laatste jaren meer en meer kleinkunst geworden, liep zelfs het gevaar in fragmentarisme te verzanden.
Toen kwam het bericht: Mevrouw Boudier-Bakker werkt weer aan een grote roman, een roman die het Amsterdamse leven gedurende de gehele twede helft van de vorige eeuw en de eerste twintig jaar van deze eeuw bestrijkt. Hoe sterk was onze verwachting; vol hoop waren wij, maar ook - vol vrees. Zou mevrouw Boudier-Bakker erin slagen haar oude motief, het enige waarvolgens tot nu toe werk van lange adem voor haar mogelik geweest was, nog eens op te nemen? Maar neen, dat was toch niet denkbaar; iemand die eenmaal erkend heeft dat het leven, naast vele smarten, toch ook zijn vreugden biedt, kan maar niet plotseling deze erkentenis weder loslaten, en op een vroeger aangehangen, exclusivistieser levensgevoel teruggrijpen. Zou het dan mogelik zijn - en onze hoop werd vuriger, onze vrees sprak luider - zou het dan mogelik zijn dat mevrouw Boudier-Bakker erin geslaagd was om, langs de weg van de historiese roman misschien, haar kunst te hernieuwen, een nieuwe langademige stijl te vinden die bij haar nieuwe levenshouding paste? Dat zou een gebeurtenis zijn, in onze Nederlandse letterkunde, met haar nog steeds zo bloedarme proza!
‘De klop op de deur’ kwam, en het werd een teleurstelling. Aan de lengte ontbrak het niet. Maar deze lengte was niet het noodzakelike gevolg van een hernieuwing, ze was slechts het resultaat van een ongewone volharding in het oude. Deze nieuwe roman werd een voortzetting van de vroegere, enkel uitgebreider omdat nu niet een familie, maar een geslacht beschreven werd, enkel meer verbrokkeld, omdat er nu niet meer één feldoorleden levensgevoel was dat alles samenbond.
Maar het historiese element dan? Is ‘De klop op de deur’ dan hierin niet radikaal verschillend van een boek als ‘Armoede’ of ‘Het Spiegeltje’ dat het een tijdroman is, terwijl de vroegere werken van mevrouw Boudier-Bakker hoogstens de naam van zederomans mogen dragen? We mogen ons vooral hier niet door de schijn laten verblinden: ‘De klop op de deur’ is geen rasechte tijdroman. Daarvoor is de historie erin te veel achtergrond gebleven, heeft deze te weinig plaats gekregen in de levens der beschreven personen.
Misschien is het wel zó - maar hier laat zich slechts vermoeden - dat mevrouw Boudier-Bakker, daartoe aangemoedigd door binnen- en buitenlandse voorbeelden, getracht heeft om met behulp van dit historiese element, iets nieuws te geven, maar dat zij deze opzet telkens ontrouw worden moest, eenvoudig omdat deze in strijd is met de diepste neigingen van haar schrijfsterstalent. Haar kunstenaarschap dreef haar telkens en telkens weer tot de beschrijving van dat wat het meest