Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] [Gedichten van H. de Bruin] Demensies door H. de Bruin. De huizekens in hun geflikten staat zijn met een stal en aangezette schuur voldoende voor het bergen van den baat der liefde, samenleving en natuur. Het luide bidden om den lichten duur van daaglijksch brood ondanks het daaglijksch kwaad verdwaalt er binnen, maar de schandepraat barst door de vensterluiken en den muur. Wiens levensuiting eng wordt en versmoort, wie uit een leeg vermoeden wordt gehoond, om een betwisten zegen wordt benijd, roept in de winden totdat God hem hoort en hem bij bliksemlicht de ruimte toont, waarover. Hij Zijn hemel open splijt. [pagina 25] [p. 25] Illustratie door H. de Bruin. Wazige bosschen op bergen omringen een kalkwit klooster boven 't helder meer. De heilige verhalen rond den Heer verluchten er de nijvre kloosterlingen wanneer zij, 't net geschouderd, naar het veer ter vischvangst schrijden; over heuvelingen in zonwind zaaien; waar hun zeisen zingen doorheen de groene gaarden aan het meer. En als het schemeravond wordt en stil aan 't duistrend veer en op de paden, staat er nog altijd iemand eenzaam aan den kant van 't blanke meer, die nog niet huiswaarts wil, maar wachten tot de laatste zeilboot landt en hij den Heer ontmoeten zal langs 't water. Vorige Volgende