Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] [Gedichten van Muus Jacobse] Paradijs door Muus Jacobse. Ga je weer mee? De oude Hovenier Heeft onze avondhof zeer liefgehad. De vruchten hangen neer over het pad, Zijn hand heeft ze gestreeld als een zacht dier. Je moet er niet aankomen, want de dauw Tovert geheimen, trillend om het blad. Een tere, ongerepte droom is dat. Begrijp je nu, dat ik er zo van hou? Maar jij zegt lachend: ‘Jongen ben je mal!’ En bukt en raapt een appel, rot en bruin, Net of een ander het je zei, zo schril. Zeker, je hebt gelijk. 't Is al met al Eigelik maar een heel gewone tuin, Waar het gras nat is en de avond kil. [pagina 7] [p. 7] De oceaanvlieger door Muus Jacobse. Bezeten door de eeuwig ongeleste Glanzende drift van wind en zonnebrand, Blijft hij naar het vèrschemerende Westen Verlangend staren aan het grijze strand. En weer ontwakend in de helle morgen, Weerstaat hij niet meer aan zijn hijgend bloed, Maar weet dat hij zijn blinde vlucht moet volgen, En kust zijn lief onstuimig en voorgoed. Dan, in de blauwe dans van wind en golven, Is hij een witte meeuw, waaiende schicht, Voortjagend onder de sneeuwwitte wolken In een verrukte vaart van zon en licht. Maar als het avond wordt en een koel beven Wegsiddert met de laatste verre schijn, Voelt hij zich ijl en wonderlik geheven, En wordt het stil om hem en hoog en rein. Zo door de laatste steile nacht omhuiverd, Puur en verstild, van al de wereld ver, Ontvlamt zijn hart, nu totter dood gezuiverd, Vallend in zee als een brandende ster. Vorige Volgende