Opwaartsche Wegen. Jaargang 9
(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Daden, die keerenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 4]
| |
sonen zich nog op het orgelkrukje, of ‘spitsen’ hun lippen tot een verachtelik gebaar. Gaandeweg worden deze litteraire fraaiïgheden echter minder in aantal, wordt de taal soberder. Hoe komt dit nu? Is dit, omdat het boek bestemd was als feuilleton en dus als vanzelf meer feiten geven moest en minder beschrijving dan anders het geval geweest zou zijn? Of is deze vereenvoudiging in stijl en taal een gevolg van het tans heersend streven om litteratuur, als het kan, ook lectuur te laten zijn, een streven dat voor onze Christelike letterkunde van grote betekenis kan worden? Hoe het zij, mevrouw Sevensma-Themmen schrijft in dit boek een stijl en een taal, soberder dan in haar vroegere werken. Dat is een zegen, het is ook een gevaar. Soberheid ontaardt licht in vlakheid, en de mogelikheid daartoe is bij mevrouw Sevensma-Themmen wel zéér groot. Ongeveer terzelfdertijd dat ‘Daden, die keeren’ verscheen, zag ook ‘Koningskinderen’ het licht. In dit laatste boek vinden we een dergelijk verschijnsel. Bij Rijnsdorp, die in zijn vroegere schetsen een zeer gemaniereerde stijl schreef, viel de pretentieusheid als een mantel af, en van onder die mantel van pretentieusheid kwam een soberheid en een beknoptheid bloot die zowel verraste als bekoorde. Bij mevrouw Sevensma-Themmen en bij Rijnsdorp kunnen we dus terzelfdertijd een ongeveer gelijk verschijnsel constateren. Maar al is dan het verschijnsel hetzelfde, het resultaat was verschillend. Rijnsdorp schrijft in ‘Koningskinderen’ zinnen die in al hun kortheid en eenvoudigheid, telkens weer vergezichten openen en visioenen oproepen. Mevrouw Sevensma schrijft in ‘Daden, die keeren’ een taal waar niets meer achter is; met wat ze schrijft, heeft ze alles, maar dan ook alles gezegd.
Men zou zo verwachten dat ‘Daden, die keeren’, dat toch verscheen als feuilleton, in het tijdschrift van de N.C.R.V., een bij uitstek Christelik boek was. Maar dit is toch niet het geval. Niet dat het boek ketterse tendenzen bezit; integendeel, het leerstellige gedeelte van het Christendom wordt er eerder te sterk dan te zwak in beklemtoond. Toch ontbreekt er iets in deze roman. De blijheid, die heerlike, Christelike blijheid, die zich heenlegt over elke smart, kan er maar niet in doorbreken. De lach blijft in de traan verstikt. Natuurlik heeft mevrouw Sevensma-Themmen wel geprobeerd om ook de blijheid van het Christendom te geven in haar boek. Vooral in de figuur van de moeder. Maar ze is daar niet in geslaagd. We leven, wanneer we ‘Daden, die keeren’ lezen, wel hevig mee in de tragiek van deze vrouw die, zelf aan haar stoel gebonden, alleen maar meedraagt aan het leed van haar man en al haar kinderen, we voelen ook nog wel iets van de sterkte van deze vrouw die, hoewel zelf zwak, al dit leed mee dragen kan en toch niet bezwijkt, maar de blijdschap, die er dan in haar leven toch geweest moet zijn, die ondervinden we niet.... Dat komt omdat mevrouw Sevensma-Themmen's talent een beperkt talent is, | |
[pagina 5]
| |
omdat zij schrijft en enkel schrijven kan, vanuit een tragies levensgevoel. Zodra zij treurige, liefst onvermijdelik-treurige toestanden beschrijft, beweegt haar pen zich vlugger over het papier, komt er bewogenheid in haar woorden, maar zodra ze vreugdevolle situaties tekenen moet, is het alsof haar inspiratie haar plotseling in de steek laat, dan wordt haar stijl onmiddellik gekunstelder, vaak zonder veel ontroering. Vandaar dat mevrouw Sevensma-Themmen dan het beste werk levert wanneer ze, zoals in een paar korte schetsen (Het moeilijke begin, Die achterbleef) enkel een tragiese toestand tekent, met als oplossing daarvoor, één enkel ogenblik van geluk, één enkele blik in de richting waar de bevrijding ligt. Hier, in ‘Daden, die keeren’ echter, was haar taak veel moeiliker, te moeilik. In dit boek mocht er niet enkel heengewezen worden naar de bevrijding, maar moest deze bevrijding er ook werkelik zijn, steeds weer zijn, met al de blijdschap die er het onmiddellike gevolg van is; in het biezonder moest ze één figuur, die van de moeder, voortdurend overlichten. Deze taak ging boven mevrouw Sevensma's krachten. Vandaar dat haar roman, in de uitwerking, verre bij de opzet achterbleef.
Nu is dit echter het wondere, dat dit boek mij lief geworden is, juist om en door zijn mislukking, zijn onvoldragenheid. Zeker, deze roman heeft me ook ontroerd. Hij heeft me vooral daar ontroerd, waar een trieste bewogenheid een beklemming opriep, zoals men hebben kan wanneer de ene regendag zich rijt aan de andere, en er is geen schijn van kans op 'n beetje zon. Maar och, zulk een stemming duurt niet lang, bovendien krijgt men er ook spoedig genoeg van en grijpt dan naar vroliker lektuur. Neen, de bladzijden die vol zijn van een tragiese bewogenheid, het mogen de beste zijn uit heel het boek, het mogen misschien zelfs de enige zijn die aanspraak maken kunnen op litteraire verdienste, zij kunnen voor een ogenblik mijn ontroering winnen, maar mijn liefde bezitten ze niet. Die liefde heeft dit boek toch, maar om geheel andere reden. Achter de onvoldragenheid waaraan dit boek lijdt, vermoed ik een taaie worsteling, een strijd tussen talent en geloof. Het talent spoort aan om te schrijven, enkel en alleen vanuit het natuurlike tragiese levensgevoel, het geloof wil spreken van de bovennatuurlike genade die alle smart, die alle tragiek teboven gaat. Zo getuigt het vlees tegen de geest en de geest tegen het vlees en het resultaat is - een offer aan litteraire volkomenheid. Ik voor mij geloof echter dat datgene wat op deze wijze verloren ging, niet wezenlik verloren kan zijn, maar eens met wat werd bereikt, tot één schoon geheel zal worden samengevoegd. Want ook dit offer immers behoort, juist omdat het een offer is, tot de daden die keren. |
|