Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 505] [p. 505] [Gedichten van G.J. Peelen] Doop door G.J. Peelen. Een gulzig fluist'ren van bijzonderheden brandde gonzend door de kerk, toen bleek, langs doornenhaag van smalend ooggesteek een jonge moeder naar het doophek schreed en tenger, zoo gansch alleen in groote bank, gebogen 't hoofd, verzonk. Door hàrden klank haar treffend wóórd voor wóórd, in somb'ren galm klonk, voorgelezen, wreed de boetepsalm. Maar toen we 't allen zongen, elk beleed: ‘ik, ìk heb zwaar gezondigd, Heer,’ toen was 't of heel die bange, zware zondelast door ons gedeeld, haar van de schouders gleed. En allen voelden zich verteederd, mild, toen jonge moeder 't hoofd zacht schreiend neeg, en 't blond gelokte kind ten doop getild, van vreugde kraaiend God ten vader kreeg - [pagina 506] [p. 506] Zondeboeien door G.J. Peelen. Er zijn soms oogenblikken dat de mond berouw belijdt en fel dan hand en hart beschuldigt, vuil van staag misdrijven, zwart van 't schendig breken der geboon, gewond van 't eind'loos vallen, steeds terug in 't grond- loos gat van telkens afgezworen zond'; maar 't zijn slechts wóórden, niet geuit door smart om 't immer God bedroeven; niet het hart is dezer leege leugen klanken wel, maar vreès voor straf, gevolgen van mijn zonden; Is diè voorbij dan eindigt 't woordenspel: 'k vergeet de pas geleden angst en wonden, betreed opnieuw der oude lusten-hel en 'k weet me vaster weer dan ooit gebonden.... Vorige Volgende