Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 484]
| |
Nieuwe christelike letterkundige studiënGa naar voetnoot1).De uitgever der Chr. Letterkundige Studiën is een nieuwe serie begonnen, die niet onder de in de laatste tijd zo aangevochten naam verschijnen, maar inderdaad gedeeltelik als een voortzetting der Chr. Letterk. Studiën zijn te beschouwen. Met dit verschil, dat voor de inhoud niet langer Leendertse en Tazelaar medeverantwoordelik zijn. Tevens kon de stofkeuze wat ruimer wezen. Een boekje als dat van Dr. Kolkert zou allicht moeilik in een der delen van Tazelaar en Leendertse hebben gepast, alleen reeds omdat onderwijskwesties buiten de bundels gehouden werden in verband met de doelstelling in de naam gelegen. Houwink's Brieven aan een gevangene, dat in deze serie is opgenomen (en afzonderlik besproken wordt) valt geheel buiten de sfeer dezer opstellen. De boekjes van Haantjes en Leendertse sluiten zich het meest aan bij het karakter der andere bundels: beschouwingen over werk van literaire aard. Leendertse is meer populair van toon: naar ik meen heeft hij het hier gepubliceerde eerst gehouden als radiolezing en dus niet bedoeld ons met nieuwe gegevens te verrassen, maar om in een aangenaam te volgen causerie verzen tot een groot publiek te brengen; verzen die aan ons volk nog wat te zeggen hebben. Om dat laatste vooral is het Leendertse te doen. De vaderlandse toon, de vroomheid van deze liederen heeft hem gepakt en zijn doel is dan ook meer op zijn lezers deze liefde tot het vaderland over te dragen en hen te stichten, hun een plaats te wijzen, waar Ze hun hart nog eens op kunnen halen dan literaire beschouwingen te houden. Toch heeft ook de schoonheid van deze verzen hem gegrepen en met een enkele aanduiding hier en daar getuigt hij daar van. Afrikaans proza bevat de hier en daar wat gewijzigde artiekelen, die Haantjes in Opwaartsche Wegen plaatste in de 6de en 7de jaargang. Speciaal de Inleiding is in deze bewerking uitgebreid. Aan het Afrikaans proza is behalve bij het ver- | |
[pagina 485]
| |
schijnen van de beide boeken van Schoonees weinig aandacht geschonken. Dit knappe boekje van Haantjes moet ieder, die in de Afrikaanse letteren belang stelt, welkom zijn. In het boekje van Dr. Kolkert is de literatuur meer aanleiding tot een propagandarede voor de Christelike school, met een prachtige gelegenheid tot enkele houwen naar de 19de eeuwse vijand, het liberalisme, dan een beschouwing over de plaats en de betekenis van het literatuuronderwijs op de Middelbare School, zoals de tietel deed verwachten, ondanks enige bladzijden, waar ook over het aangekondigde onderwerp iets wordt gezegd. Op bladzij 54 wendt de schrijver zich voor het eerst tot zijn onderwerp. Daarop volgen enige methodologiese opmerkingen. Op bladzij 65 begint hij eigenlik pas aan wat door de lange inleiding moest zijn voorbereid: zijn opvatting van literatuuronderwijs. Dit blijkt nu te zijn, dat het onderwijs in de letterkunde is het geven van een stuk kultuurgeschiedenis, waarbij het mogelik is de geesten te proeven. De Middeleeuwen staan wat ver af. De Hervorming en de Renaissance gaan samen in de strijd tegen de Roomse kerk, gaan weldra uiteen: hellenisme en Christendom. Het is jammer, dat Dr. Kolkert hier niet aangegeven heeft, wanneer en bij wie deze splitsing op te merken is. Leeft Bilderdijk nog niet voor een zeer groot deel uit een renaissancisties kunstbegrip? Is zijn taal niet voor een groot deel uit een klassiek vokabularium te verklaren? Zou het omgekeerd niet met meer schijn van waarheid mogelik zijn te zeggen, dat Hervorming en Renaissance eerst gescheiden opmarcheerden en elkaar daarna vonden, al zou ook dit een halve waarheid zijn? Meer waardering kan ik vinden voor de opmerking, dat het Calvinisme niet een verstikkende atmosfee geweest is voor de kunst, maar dat het weldra veel van zijn kultuur begunstigen kracht heeft ingeboet door de invloed van het Engelse puritanisme en in pedentisme en de nawerking van anabaptistiese wereldmijding (pag. 67). Of hij echter op de volgende bladzij niet veel Renaissance-arbeid annexeert voor het Calvinisme? Voor de in de 2de helft van de 17de eeuw intredende inzinking, heeft Dr. Kolkert de zondebok gevonden: de narcose van het humanisme. Het is jammer voor de letterkundeles op de Christelike Middelbare School: behalve in de 17de eeuw, waar we alles slikken in de naam van het Calvinisme, valt er verder slechts te waarschuwen. Gelukkig, dat Bilderdijk en Da Costa meegewaarschuwd hebben, dan hoeven we weer eens eventjes niet op die literatuur te schelden. Daarna kwam er weer een nieuwe ‘narcose’ en op het ogenblik hebben we ‘de chaos’. Om dit te betogen heeft Dr. Kolkert aan twee uur per week niet genoeg, maar wil hij het letterkunde-onderwijs op de Middelbare School uitgebreid zien. Ik vind het kortweg verschrikkelik en zou liever het nederlandse uur van de rooster geschrapt zien, als we die weg op moesten. Onder wat voor volk leven wij toch, dat er zo tegen onze voornaamste kulturele uitingen gedurende meer dan twee | |
[pagina 486]
| |
eeuwen, gewaarschuwd moet worden? Altijd wanneer jonge mensen tegenover - of nee ik bedoel in een ander leven zich plaatsen moeten - is het gewenst leiding te geven. Maar de schrik en angstopvoeding, de vervloeking van het andersoortige maakt wantrouwige mensen en zelfgenoegzame farizeeërs. De mannen van '80 hebben heel wat onbekookte woorden op hun naam, ze staan in menig opzicht ver van ons af, maar hun ‘onvergankelijke eere’ is niet alleen dat ze voor woordkunst zijn opgekomen. Ze hebben ook ‘natuur en waarheid’, weergebracht. Hun stijlvernieuwing heeft ook in geestelik opzicht velen los van de frase gemaakt. En ik kan me zo levendig begrijpen, dat Dr. Adriani erkent hun voor zijn geestelik leven veel verplicht te zijn.Ga naar voetnoot1) En onze moderne literatuur mag een chaotiese indruk wekken, het is bar onrechtvaardig om de geestelike verdieping te negéren, die al in 1890 en opnieuw na de oorlog zich overal heeft geopenbaard. Ontwikkelende, waardevolle literatuur schijnt voor Dr. Kolkert alleen datgene te zijn, waar men mee instemmen kan. Of men dan nooit eens positie moet nemen? Natuurlik wel, wie zou het kunnen laten? Maar de literatuurbeschouwing van Dr. Kolkert is gezien door de politieke bril en bekeken vanuit de 19de eeuwse schoolstrijd. Hij ziet in ieder, die het niet met hem eens is, een vijand, die bestreden moet worden. Liberalisme en modernisme zijn daarbij de grote woorden. Dat is trouwens mijn grootste grief, dat in dit hele boekje zo met grote woorden gewerkt wordt. Toen deze verhandeling als artiekel in Stemmen des Tijds stond, merkte ik al welk een geestelike ergernis het gaf bij mensen, die sympatiek staan tegenover de ganse orthodoxie en zelf er grotendeels toe behoren. Het herlezen heeft mij hun oordeel volkomen doen billiken. Het werkje van Ds. Buffinga is voornamelik de uitwerking van twee stellingen: dat de kunst de religie niet kan vervangen; en dat het Protestantisme de kunst niet in de weg staat. In het uitvoerig toelichten van de eerste stelling ligt voor het publiek, waarvoor hij voornamelik schrijft, iets overbodigs, zouden wij zeggen. Trapt hij niet een open deur in? Is het ook wel waar, dat voor velen de kunst een plaatsvervangster was van de religie in de dagen van '80? En indien ja, mogen we dat dan nu nog zeggen? Heeft Ds. Buffinga de verklaring gezocht van de gebeden tot de schoonheid? Of heeft hij ze alleen in verontwaardiging van zich afgeschoven? Verwey heeft ten sterkste ontkend, dat b.v. Jacques Perk's bede iets profaans zou hebben, maar integendeel voortkwam uit een diepe vroomheid. Wat bedoelt hij daarmee? In de eerste plaats, dat geen hoon, maar diepe ernst de grondtoon van die woorden was. En verder dat niet tot de kunst, maar tot de ewige schoonheid zijn gebed was gericht. Wij kunnen daarbij alleen zeggen, dat hij het wezen van die schoonheid niet verstond en daarom de inhoud van zijn geloof niets dan een vaag droombeeld was. | |
[pagina 487]
| |
Maar dat is iets anders dan zijn heil verwachten van een leven, dat kunstverheerliking tot objekt heeft. Er is een groot verschil tussen een materialist en iemand als Perk: het verschil van een religieuse en een niet-religieuse natuur. Of het niet droevig is, dat Perk, die door de schepping heen tot de Schepper bad, leefde bonder de waarde te erkennen en belijden van de duidelike en zaligmakende openbaring van die Schepper door Zijn vleesgeworden Woord? Wie wil daar iets afdoen? Maar ik wijs op deze dingen, omdat konsekwent uit deze behoefte tot aanbidding uit de kunst van '80 volgt een steeds groter religieuse behoefte, die tot op onze dagen aan intensiteit wint. Het andere gedeelte van Buffinga's betoog heb ik niet zonder belangstelling en instemming gelezen. Over de inleidende opmerkingen van het boekje zou het mogelik zijn onder theologen van gedachten te wisselen. Maar daarvoor is het hier niet de plaats. Over het algemeen kan men zeggen, dat Ds. Buffinga een zeer leerzaam boekje heeft geschreven, dat door velen met belangstelling zal worden gelezen. De paralel b.v. tussen de eerste eeuwen van het oudste Christendom en de tijd der reformatoren, is goed getrokken; alle respekt. Oorspronkelik had ik naar aanleiding van de tietel nog op iets meer gehoopt: iets over de wederkerige beïnvloeding b.v. Het maakt zo moe, onder het lezen al maar door te moeten denken: zeg nu eens het woord, dat we nodig hebben en herhaal niet aldoor wat we reeds weten. Zeg eens iets over de tegenwoordige wereldmijding van hen, die zich dragers van het Calvinisme achten. Zeg eens iets beters en diepers over de geestelike betekenis van de kultuur. Maar tenslotte moet men tevreden kunnen zijn, als de schrijver zijn eigen projekt niet zonder verdienste uitwerkt. v. Ham. |
|