| |
| |
| |
Boekbespreking.
Kleine Rudolf, door Aart van der Leeuw. Rotterdam MCMXXX. N.V. Nijgh & van Ditmar's Uitgevers Mij.
Wie opvallende lichamelike tekortkomingen heeft, wordt door een onbarmhartige wereld bespot, soms geminacht. Er zijn maar weinig slachtoffers, die deze hoon in stille berusting dragen. Sommigen worden verbitterd, zij krijgen een boosaardige wrong in hun karakter; de meesten worden schuw en missen zelfbewustzijn. Hun aarzelend begeren om mee deel te hebben aan wat anderen als vanzelfheid tot zich nemen trekt zich dadelik terug, wanneer ze weten te worden gadegeslagen, omdat ze elk ogenblik nieuwe hoon vrezen. Deze aarzeling geeft hun een grooter onhandigheid dan van nature reeds hun deel is; ze worden er des te meer voorwerp van spot door. Maar deze pijnlik met zich zelf verlegen mensen worden door dit dageliks smartelik vergroten van kleine dingen tot uiterst fijngevoelige wezens. Zij die de brutale grijns hebben leren vrezen, naderen zelf tot de openbaringen van het leven met tere schroom. Soms in verwarring, dikwijls ook met de allergrootste takt.
Aart van der Leeuw heeft aan deze ervaringen in de persoon van kleine Rudolf gestalte gegeven. Wat voor gestalte weten we niet precies, wel dat het niet veel zaaks was. Rudolf was klen; om zijn nietigheid minachtte zijn vader hem; door die minachting werden zijn bewegingen schutterig. Door zijn verlegenheid was hij tevreden met het eerste het beste, dat een leverancier kwijt wilde zijn. Rudolf kon zich niet kleden en hij verstopte zijn ongelukkig lichaam in een sousterrain, waar hij zijn eigen potje onhandig klaarmaakte en waar hij zich bedillen liet door een welbewuste werkvrouw.
Toch wist deze halfonnozele kantoorklerk het grootste geschenk, dat hem boven zichzelf uit had kunnen heffen, te weigeren, toen hij vreesde dat het Martha leed zou brengen. Ook kon hij het offer van zijn geminachte leven brengen voor Jeanne, om een andere stakker wat vreugde te brengen, Jeanne wier ziel niet groter en mooier is dan haar kleine misvormde lichaam, die alleen maar gewillig was.
Want in Rudolf, anders dan in Jeanne, leeft de koningszoon, hij weet zich soms met een ruk boven de kleine Rudolf te verheffen. Dat doet hij, als hij Jeanne een eigen huis, wil geven, als hij op het kantoor zijn plaats opeist.
Daarom willen we de auteur geloven - want nu pas beginnen we de auteur te zien - dat hij tenslotte met Martha gelukkig getrouwd is niet alleen, maar nagenoeg volkomen van de rem der kleinheid is bevrijd.
Nu pas beginnen we de auteur te zien - inderdaad, bijna het ganse boek is geschreven van binnen uit. We leven het leven van kleine Rudolf. We weten van de buren niets dan wat Rudolf er van ziet en wat de werkvrouw hem vertelt. We kennen van de weg slechts de gevaren aan welke Rudolf met een schichtige sprong nog net ontkomt. Op het kantoor zien we slechts de spottende blikken der bedienden, en we kennen slechts de boekhouder die een eindje met hem opwandelt.
Misschien is er zoveel van kleine Rudolf over me gekomen, dat ik maar nauweliks geloven kan, dat ten slotte voor deze kleine man zo'n groot, zo'n ietwat sentimenteel geïdealiseerd geluk is weggelegd. Maar ik gun het hem van harte, want ik ben van hem gaan houden. Hij heeft
| |
| |
het ook nodig: behalve een klein kultuurbezit, historiese en literaire kennis, heeft hij geestelik niets dan zijn liefde, wat aan zijn leven betekenis kan geven. Daarom is hij zo bang voor de dood en nu alles zich zo ten goede gewend heeft in zijn leven, hoopt hij, dat hij ook nog wel met de dood vertrouwd zal raken. Ik acht het niet gering om een begrijpende, koesterende liefde als die van Rudolf tot Martha en een dragende offerende genegenheid als die van Rudolf tot Jeanne te bezitten. Wie zich zelf zo verliezen kan, hoeft niet arm door het leven te gaan. Hoe velen hebben niet langs de mens tot God op moeten klimmen.
v. H.
| |
De kern, Amsterdam v. Holkema & Warendorf's U.M.N.V. Januari 1931.
Op het voorbeeld van het Deense Frem brengt maandeliks Licht encyclopediese kennis in populaire artiekeltjes onder het grote publiek. Daardoor kan men over alles en nog wat meer praten, terwijl toch de vermoeiende studie vermeden wordt. Op dezelfde wijze komt De Kern hen tegemoet. Artiekelen en fragmenten van artiekelen uit allerlei tijdschriften verzameld zullen voortaan in De Kern bijeengebracht het lezen van tijdschriften overbodig maken. A1 wat niet in De Kern staat is bijzaak. En de rest hoor je door de radio.
v. H.
| |
Een jonge held, door Honoré Willsie Morrow. Voor Nederland bewerkt door G.W. Elberts. Amsterdam. Van Holkema & Warendorf's U.M.N.V. (z.j.).
Een uitstekend jongensboek. Boeiend, en een boek met karakter. Vooral in zijn eerste helft wel wat stroef geschreven, maar een stroefheid die toch het verhaal niet al te veel in de weg staat. Wat ik niet begrijp, is dat in een boek dat verder in alle opzichten aan de traditionele spelling vast zit, konsekwent jonge voor jongen schrijft in de dialoog.
v. H.
| |
Harlekijntje op het Jan Klaasseneiland, door Josephine Siebe. Nederlandsche bewerking van A. van Kempen. Amsterdam. Van Holkema & Warendorf's Uitg. Mij. N.V.
Op het Jan Klaasseneiland schieten ze met lachkruit en alle vijandschap maken ze daarmee onschadelik. Er is ook wat tussen de bladen van dit boek geschoten en iedereen, vooral ieder kind zal graag om deze onschuldige dwaasheden lachen.
v. H.
| |
In Bolsjewistische gevangenschap, door R. Gurland. J.N. Voorhoeve. Den Haag (z.j.).
Een eenvoudig, maar veelzeggend relaas van het lijden van een Duits predikant in een Letlandse gemeente in het jaar 1919.
v. H.
| |
Dier en Mensch. Schetsen van Otto Alscher. Vertaald door ‘Lampe’. Deventer, N.V. Uitg. Mij. AE.E. Kluwer. Zonder jaartal.
Dier en mensch. De titel deed een psychologische studie vermoeden, maar dit boekje is veel meer. Het geeft een aantal dierenschetsen, die, wat het daarin verwerkte materiaal aan kennis en inzicht betreft, gerust naast de verhalen van Long kunnen staan, en deze wellicht in sommige opzichten overtreffen.
Nergens als bij het schrijven over dieren is de verleiding zoo groot, speculatief-anthropocentrisch te werk te gaan, in den blinde, het een nog meer vermenschelijkend dan het andere, door te hollen in een weeke, on-exacte gevoelstoon, die zeer smakelijke amusementsliteratuur oplevert waarover de menschen met roode hoofden en befloersde oogen gebogen zitten (Curwood, Thompson; London soms), maar die met wezenlijk inzicht in de ziel van het dier niets
| |
| |
te maken heeft. Dit gevaar valt gemakkelijk te verklaren: de wetenschappelijke dierpsychologie is onze intuïtie nog te ver ten achter. Het is lang geleden dat Franciscus in het Westen voor de dieren predikte, en de experimenten van Prof. Buijtendijk e.a. liggen geheel buiten het absorbeeringsvermogen der massa. De leemte moet gevuld worden, en de dierromantiek doet dat met onverantwoordelijke gemakkelijkheid en bevredigt zelfs (en dit is kenmerkend voor de miserabele voosheid van het genre) menschen, die aan het primitiefst humanisme nog niet toe zijn. Vandaar dat wij auteurs als Alscher, die op bijna wetenschappelijke wijze schoorvoetend en twijfelend het onzekere licht der intuïtie, dat zoo vaak van doolsterren afkomstig bleek, volgen, niet genoeg op prijs kunnen stellen. Deze schetsen zijn zoo weinig literatuur, dat ze maar ternauwernood zijn opgeschreven, en toch is deze man (of juist daardoor?) een dichter tot in zijn botten. De mystieke verwantschap tusschen onze oogen en die der dieren herkennen wij telkens in dit kleine boek, en toch knapte de schrijver koelweg zijn gevoelens af, wanneer ze mogelijk op eigen gelegenheid op reis zouden willen gaan. Daardoor hebben deze schetsen zich een mannelijke soberheid verworven, welke het een genot maakt, ze te lezen. Ze hebben de geur van bloed, niet bloed van laffe drijfjachten, maar, hoogstens, van onvermijdelijke, heroïsche strijd om het leven, dier tegen man. De rest is verstolen teederheid. - De vertaling is uitmuntend, men merkt haar nergens op.
P. van Renssen.
| |
De noodkreet van een jonge vrouw, door Corns. Benima. In opdracht van Anna van Renswoude. Tweede druk van ‘Noodkreet’. Amsterdam, v. Holkema & Waren dorf's Uitgevers-Maatschappij N.V. (z.j.).
Dit boek wil jonge mannen waarschuwen zich ‘uit te leven’ voor het huwelik en jonge vrouwen zich met dergelike gedegenereerden in te laten. Als zodanig is het dus een pleidooi voor een rein binnengaan in het huwelik. De tendenz van dit werk is dus sympatiek.
Er is echter een gevaar, als men met zulk een vooropgezette bedoeling aan het schrijven gaat. Niet misschien, wanneer het werkelik de noodkreet van de jonge vrouw zelf is. Ook niet wanneer men zo waarachtig kunstenaar is, dat men zich zelf in de ander kan verliezen.
Dat lukt de schrijver van dit boek niet geheel. Daarom laat hij zich b.v. door eigen stokpaardjes zelfs van zijn onderwerp afleiden. Beschouwingen over het gebruik van vreemde woorden, over de vereenvoudigde spelling horen in deze roman niet tuis. Sommige gedeelten zijn wel knap geschreven; in andere ziet men de mise en scene te veel. Mijn lof kan dan ook maar zeer getemperd zijn.
v. H.
| |
Juliana-serie.
Tok-Tok, de baas van het hok, door Rein Klazes.
Fred en zijn vriendjes, door S.G. Broos-Kloppers.
Het ruischende woud, door Jac. v.d. Klei en J.B. Ubink. (9de en lOde deeltje).
Alle bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag. 1930.
Enige alleraardigste schooluitgaven. Vooral Tok-tok, een doorloopend verhaaltje voor de kleinsten, is een aardig boekje.
v. H.
| |
De koning der schooiers, door Erling Kristensen. Amsterdam. Uitgevers Maatschappij Elsevier. MCMXXX.
Ik heb geen bezwaar tegen tendenzwerk. Verontwaardiging of warme bewondering kunnen tot een levend kunstwerk inspireeren, dat dan een aanklacht of een verheerlijking wordt. Maar een verhaal dat als bewijs moet dienen voor een bepaalde overtuiging spruit te zeer uit een geest
| |
| |
die het wezenlike van het scheppen een sekundaire funktie acht. Het gevolg is, tenzij bij een virtuoos op het gebied der intrigue, een al te doorzichtig spel.
Kristensen gelooft aan de zedenbedervende kracht van het kapitaal en zijn simplistiese geest zet, niet zonder charge natuurlik, tegenover elkaar de deugden der armen en de ondeugden der rijken. In hoofdzaak doodt het kapitaal de kameraadschap, de liefde.
Ik geloof niet dat er tegen de these zo verschrikkelik veel in te brengen is dan alleen de praktijk die hier en daar de stelling logenstraft. Maar het is onredelik van de schrijver te eisen, dat hij een volkomen objektieve voorstelling van feiten geven zou: als these is zijn werk te aanvaarden. Als knap verteller is de schrijver te waarderen. Maar als roman is het te naïef; de zwaarbeklemtoonde tegenstelling, de plotselinge onttroning van Niels ontneemt aan het boek zijn overtuigende kracht en daarmee ook zijn betekenis als kunstwerk. Het is niet meer dan in opzet gereedgekomen. Want alle attributen van een goede roamn zijn wel aanwezig. Ook zijn ze hier en daar niet slecht aangebracht. Maar de eigenlike gestalte is niet gereed gekomen. Het referaat vervangt te veel de roman.
v. H.
Herdrukken:
Historische Schets van de Nederlandsche letterkunde, door Dr. C.G.N. de Vooys. |
Veertiende herziene druk. |
Tekst en Uitleg Genesis I, door Prof. Dr. F.M. Th. Böhl. Tweede druk. |
Lyceum Herdrukken I, De Genestet, Staring en Potgieter, door Dr. Ph. A. Lansberg. Vierde druk. |
Een nieuwe Nederlandsche Spraakkunst, door J. van Ham en Dr. S. Hofker. Tweede deel. Derde druk. |
Alle uitgaven van J.B. Wolters. Groningen, Den Haag. 1930. |
| |
't Zonnehuis, door Rein Valkhoff. Amsterdam, v. Holkema & Warendorf's Uitgevers-Maatschappij N.V. (z.j.).
Een alleraardigst boek. Wel ligt de propaganda voor de Jongeren-Vredesactie er dik op, maar het is met zo'n enthousiasme geschreven en de bedoeling is zó sympatiek, dat we dit overwegen van de tendenz gemakkelik kunnen vergeven. Het liefdesintriguetje is wat bijzaak geworden, maar de milieutekening, het leven in het boekhandels- en uitgeversbedrijf is aardig getroffen. Wat idealisties gekleurd, maar niet verwrongen. Een goed boek voor jonge mensen.
v. H.
| |
Problemen der poëzie, door Dr. K.H. de Raaf. W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V., Rotterdam. 1930.
Dr. de Raaf schrijft niet veel. Wat hij geschreven heeft, is meestal weloverdacht. En daarom is hij aandacht waard. Zijn Problemen der poëzie is echter over het algemeen teleurstellend. Zijn belezenheid en redeneervermogen staat hier in dienst van een affektie: zijn grote bewondering voor het werk en de meningen van Kloos. Het meest demonstratief is dit aan te tonen door een enkele greep uit het laatste hoofdstuk van zijn boekje. Hij schrijft daar over het pleidooi van Herman v.d. Bergh voor het vrije vers. Eerst betoogt hij dat v.d. Bergh een open deur intrapt, aangezien de maatvrijheid reeds in '80 bevochten is. Kloos, Gorter hebben dit voor ons verworven. Alsof de geciteerde regels uit Kloos' Sappho iets met een vrij vers te maken hebben! Maar nu de wending! Is het wel juist gezien, zo hoge waarde te hechten
| |
| |
aan ongebondenheid? Nee, Kloos heeft er reeds tegen gewaarschuwd. Dit dubbele uitspelen van Kloos tegen van den Bergh, toont wel de verering van Dr. de Raaf voor Kloos aan de dag, maar brengt niet meer helderheid.
Immers, op pag. 90 is de grotere vrijheid een ‘natuurlijkheid, uitgaande boven het oude schema’. En juichend tegenover ‘vittende recensenten zonder gezag’ klinkt het: ‘De vrijheid van de maat is er. Zij is bevochten’ (pag. 91).
Maar op deze jubel volgt de mededeling, dat het antieke vers, het Frans-klassieke deze vrijheid toch niet nodig had.
Op blz. 92 komt hij dan natuurlik tot een kompromis tussen vrijheid en gebondenheid en een halve bladzij verder, is Kloos vaderlike vermaningen aan het toedienen aan Henr. Roland Holst, toen nog juffr. v.d. Schalk. Waarom niet aan Kloos, waarom niet aan Gorter?
Wie de hoofdinhoud van het werk: de strijd Valéry-Brémond, verwerkt heeft, zal daarin ook niet lang in twijfel verkeren, of de belangstelling waarmee Kloos eigen dichterschap heeft gadegeslagen, en geanalyseerd, heeft de Raaf tot zijn overtuigde discipel gemaakt. En daarom heeft dit boekje wel wetenswaardigheden, maar weinig wezenliks gebracht. Een scholastieke bewijsvoering typeert het boekje, meer vernuftig dan overtuigend.
Wat hij over de jongere poëzie zegt, - och niet helemaal ten onrechte - geeft al eveneens het gevoel, dat het wezenlike zelfs niet benaderd is. Als men niet eerst wat los van '80 komt, kan men ook moeilijk los van de vormgeving van '80 komen, want daarin lag de betekenis van '80. En zo kan men niet komen tot anderen, die als voornaamste grief hadden, dat deze vormgeving tot een evangelie geworden was.
Ondanks het feit, dat op elke 10 die zich wel eens aan schrijven te buiten gaan, er zich 9 bevinden, die over kunst theoretiseren, komt bij ons zelden iemand tot een boekje als dat van Dr. de Raaf, dat toch nog maar een bescheiden omvang heeft. Waarom kon dit nu niet beter zijn?
v. H.
| |
Epiek en lyriek, door W.L.M.E. van Leeuwen. J.B. Wolters' Uitg. Mij. N.V. Groningen, Den Haag. 1930.
In dit boek heeft van Leeuwen ten volle bewezen een man van smaak en belezenheid te zijn. Men kan er over twisten, of een poëtica niet uitvoeriger moet zijn en anders dan van Leeuwen hier geeft; maar de toelichtende stof, die de eigenlike inhoud van dit boek uitmaakt, had moeilijk beter gekozen kunnen zijn. Ze lijkt me veel beter gekozen dan de deeltjes Taalbloei, die Poelhekke aan zijn Woordkunst meegaf.
v. H.
| |
Het eenzame huis, door Pamela Wynne. Amsterdam. v. Holkema & Warendorf's Uitgevers Mij. N.V. (z.j.).
Multatuli schrijft in zijn Ideeën ergens over humor. De natuur is humoristies, zegt hij, ze lijkt op een Indiese toko, waar de meest verscheiden zaken naast elkander liggen. En wie dat goed natekent, is ook humoristies. Als dat waar is, dan is Pamela Wynne een humoriste. In haar roman komt voor liefde, drankzucht, onschuld, misdaad, idiotisme, God, de kleine en de grote wereld, razende snelheden en dwalen over de hei, een plattelandstearoom en het Londense Carltonhotel, bakvissen en maitressen, abortus, zelfmoord, geheimzinnige deuren en dat alles kriskras door elkaar, alleen beheerst door het gezegende toeval. En dat toeval ligt in de handen van de schrijfster. Daarom is ze meer dan een humoriste.
Al wat ons in de loop der tijden geboeid heeft: de galante wereld; de geheimzinnigheid der detective-verhalen; kinderlike onschuld en kuisheid, door gemene sujetten belaagd, maar wonderlik beschermd; schatrijke edellieden, koningen, hopeloos verliefd op een eenvoudig meisje; dit interessante gegeven nog verhevigd doordat dit eenvoudig meisje getrouwd is met een schurk, waardoor aan het verhaal het piquante van een verboden verhouding en de wereld van de mis- | |
| |
daad wordt toegevoegd; een tikje romantiek en wat vage vroomheid; dit alles door een boeiende intrigue tot een geheel vervlochten. Dat eist buitengewone kompositiegaven. Die bezit Pamela Wynne ongelwijfeld. En waar een natuurlik verloop niet tot het doel zou voeren, heeft ze alle buitengewone middelen van het sensatieverhaal bij de hand. Het toeval, dat ik reeds noemde, is eigenlik hoofdpersoon. Tweemaal wordt Mavis voor zelfmoord bewaard, eenmaal Madeline. Gelukkig dat de schrijfster waakte. Dr. Weston gaat precies op het ogenblik dat hij onmogelik langer in het verhaal gebruikt kon worden, dood. Gelukkig dat de schrijfster hem haatte.
Wie van de gewone feuilletonlektuur houdt - en wie doet dit niet? - diens verwachting wordt hier overtroffen.
En - in een Christelik tijdschrift mag daar wel op gewezen - de schrijfster is ook vroom. Ze weet zeker, dat God 'n mist op heeft doen komen, om de arme Mavis te beschermen, toen Ze zich van kant wilde maken, zoodat ze aan 't dwalen ging en juist Sir Harry in de armen liep. Is het niet ontroerend, dat Mavis juist op de plaats waar ze de eerste kus van Sir Harry heeft ontvangen, een altaartje bouwt van witte stenen met een stuk of zes primula's er boven op? Is dat niet lief van Mavis? Zo heeft God ook nog wat aan die eerste kus.
v. H.
| |
Christelijk Meisjesjaarboek. N.V. Uitgeversmaatschappij P. den Boer, Utrecht (z.j.).
Dit boek, onder redactie van Mevrouw Westerbrink-Wirtz, is een jaarboek (hoewel zelfs het jaar van uitgave niet is vermeld!) in de trant van Risseeuw's jongensjaarboek.
Maar bij het lezen van dit meisjesjaarboek gaat men maar pas goed waarderen, wat Risseeuw in het Jongensboek gebracht heeft.
Vergeleken bij dit boek is het jongensboek prachtig. Ook wat de uitvoering betreft. Ik vind het Christelijk meisjesjaarboek ouderwets-slecht.
De verzen zijn zonder uitzondering zwak, al zijn ze niet allemaal zo slecht als de eerste en de laatste van dit jaarboek.
De beste verhalen zijn van Agni van der Torre (De lijsters) en van Greeth Smitskamp (Gekleurde vensters), het beste uit het hele jaarboek.
v. H.
| |
Agamemnoon. Naar het Grieksch van Aischylos, door P.C. Boutens. Derde Druk. MCMXXX. W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V., Rotterdam.
Elke goede vertaling is een kunstwerk op zichzelf en dient op zichzelf gewaardeerd. De bewondering voor Boutens als vertaler ontspruit uit ontzag voor de zuivere wijze waarop hij het oorspronkelike recht doet en het genot aan de schone schepping, die dit werk tegelijk is geworden.
v. H.
| |
Hoogtij vieren, door H.W. Creutzberg. D.A. Daamen's Uitgevers-Maatschappij N.V., 's-Gravenhage (z.j.).
Dit werk heeft dezelfde eigenschappen als Personen en gedachten uit den Bijbel van dezelfde schrijver. Alleen is de stof, die zich groepeert om de Christelike feestdagen hier meer een eenheid.
v. H.
| |
Het oproer van de visschers van St. Barbara, door Anna Seghers. Vertaald uit het Duitsch door Nico Rost. Uitgegeven door de Vereeniging de Baanbreker bij Servire, Den Haag, 1929.
Een verhaal van stakingsellende in een vissersdorp. Uit de psyche der stakende vissers geschreven.
v. H.
| |
| |
| |
De gevaarlijke leeftijd. Piet van Veen. N.V. Nederl. Uitgevers Maatschappij A'dam. MCMXXX.
't Weder invoeren der lijfstraffen wordt overwogen. Zouden recensenten deze straffen mogen toedienen aan bepaalde auteurs? M'n vingers jeuken.
Hier is een boekje opgedragen aan de eerbiedige nagedachtenis van een moeder.
Men kan er een eigenaardig soort eerbied op na houden, en men kan er een heel eigenaardige nagedachtenis bijvoegen, maar als men 't doet door het schrijven van een boekje wat ik nog te slecht vind voor de vuilverbranding, dan is die eerbiedigheid van de nagedachtenis wel iets buitengewoons.
Ik zeg alleen maar dat 't een allersmerigst prul is. En als 't nu nog goed geschreven was, dan zou 't uit die hoek nog boek zijn. Nu wil ik wat den inhoud betreft niets bewijzen, er is vuil waarover niet nader gesproken wordt en waar we het allen over eens zijn, dat het vuil is.
Maar over den vorm een enkel woord of liever een enkele zin. De twee eerste zinnen: Ik ben vijftien jaar en in betrekking bij een distelleerderij. Toen ik van de lagere school als volleerd ontslagen worden zou, wist een oom moeder te bepraten voor de onderwijzers loopbaan, zoodat ik negen maanden lang als kweekeling op dezelfde school bleef.
Commentaar overbodig.
v. D.
| |
Het Gettho door Siegfried van Praag. Zutfen, W.J. Thieme & Cie. 1930.
In een lijvig boek met vele, goed geslaagde foto's, bracht de bekende Joodsche romanschrijver Van Praag een beschouwing en een bloemlezing bijeen betreffende het Ghetto. Achtereenvolgens bespreekt schrijver op duidelijke en boeiende wijze de Ghettosoorten, de Ghettotypen, de Ghettoziel, Ghettohumor, Ghettoletterkunde en Ghettotheater. In het tweede gedeelte (p. 147-309) geeft hij werk van Carry van Bruggen, Sam. Goudsmit, Isr. Zangwill, Gompert, Franzos, Kahn e.a. Natuurlijk is deze bloemlezing geenszins volledig, maar ze is wèl karakteristiek. De inleidende, verklarende beschouwingen zijn hoogst leerzaam. Nergens vervalt de auteur in den toon van den docent. Er zit ongetwijfeld veel studie achter dit boek. Aan de hoofdstukken der bloemlezing gaan telkens de portretten der diverse auteurs vooraf. Een interessant, mooi werk.
P.H.M.
| |
De witte vlam door Çanti-Haoma. Hollandia-Drukkerij 1930.
‘De witte vlam’ is ‘de geschiedenis van een inwijding’. Waarom dit boek ons ter bespreking werd toegezonden, is ons niet recht duidelijk. We zijn niet in staat - en in ons blad is daarvoor ook allerminst plaats - deze ‘inwijding’ tot het hoogere zelf en tot het Nirwana, te beoordeelen. Wij zijn het met deze wazige theologie natuurlijk niet eens en kunnen hoogstens in 't algemeen zeggen, dat zij naar onze meening een droef figuur maakt tegenover Christelijk geloof.
P.H.M.
| |
Geschiedenis der empirische psychologie door Dr. Jac. van Dael. Zeist. J. Ploegsma. 1930.
Dit boek geeft, voor zoover wij in staat zijn, het te beoordeelen een beknopt, maar zeer duidelijk overzicht van de historie der empirische zielkunde. Breed ingaan op deze stof is hier niet mogelijk en ligt ook buiten onze bevoegdheid. Maar daar de uitgever ons dit werk toezond, willen wij ook niet nalaten, het althans aan te kondigen. Erbij voegend, dat wij van de lectuur veel geleerd hebben. Het boek werd uitnemend verzorgd uitgegeven.
P.H.M.
| |
Zevende Kerstboek. Nijkerk. G.F. Callenbach. 1930.
Het regelmatig verschijnen van dit Kerstboek is een verheugend feit. De kwaliteit gaat er bovendien niet op achteruit. En is ietwat strakker kompositie bij het nieuwe deel. Alleen is het karakter
| |
| |
van Kerstuitgave langzamerhand wel wat te loor gegaan. Ik kan niet zeggen, dat me dit spijt. Een bewonderaar van het groot getal kerstverhalen, dat elk najaar verschijnt, ben ik niet. En al heeft een juffrouw op de Hardenbroekkonferentie volgehouden, dat zulke verhalen niet te krietiesbekeken mogen worden, omdat Zondagschoolonderwijzeressen er toch zo'n behoefte aan hebben, ik kan niet zeggen, dat dit argument sterke indruk op me heeft gemaakt.
Over de meditatie van Dr. Gunning en het opstel van Herman Hana wil ik, nu ik tot de eigenlike inhoud van dit boek overga, zwijgen, evenals over de verzen, zij het om verschillende redenen.
De schets van Ignatia Lubeley is goed, voorzover we in Noordheim blijven. Zij kan met zo'n liefdevolle takt schrijven over ouderwetse tantes, zuivere zielen, zielig, maar toch niet minder gelukkig en niet minder geluk verdienende dan de man van wereldwijsheid en sukses. Van Jan Mobeus, zijn vrouw en dochter krijgen we niet dan wat oppervlakkige kennis en de laatste bladzijden zijn vergeleken bij het vele goede in deze schets slecht te noemen.
Het zendingsverhaal over Los Chow kan ik niet waarderen. Het is een aaneenrijging van gebeurtenissen, geen verhaal en de betekenis van de zending in China leren we er helemaal niet door kennen. De enige indruk die we krijgen is, als uit de kranten, dat het mensevlees in China goedkoop is.
De werkelooze door van Eerbeek is in veel opzichten een goed verhaal. Toch heeft hij in zijn pas uitgekomen Verhalen schetsen die stukken beter zijn.
De schets van L.E. is het in beeld brengen van de wijze waarop het in de 17de eeuw gelukte mensen te vinden die naar de Amerikaanse bezittingen van de W.I. Compagnie wilden trekken. G. schreef de historiese novelle nog volkomen als in De Gids van Potgieter zou zijn gewaardeerd en aangemoedigd. Ook wij hebben er nog wel waardering voor, maar toch heeft het genre afgedaan.
Hoe Risseeuw er toe kan komen een schets als Het winkeltje te aanvaarden, begrijp ik niet. Niet alleen dat een mentaliteit als die van de heer Hogenbirk niet aan het woord mocht komen in een Christelik werk, ook als schrijver weet hij niets te brengen dan een flauwe parodie op de bijbelstijl. Dat Heynes met zijn aan de Bijbel herinnerende stijl een komies effekt weet te bereiken, geeft een ander nog maar niet een vrijbrief om met de bijbelstijl uit te halen wat hij wil. Heijnes heeft tenslotte een zekere voornaamheid van geest, die mist Hogenbirk totaal. Ik vind deze schets een lelike vlek in dit kerstboek. Hogenbirk kan niet schrijven en redt zich nu door een waargenomen geval geschikt te maken voor een Christelike uitgave van De lach. Maar dan is het kerstboek daar ook te goed voor.
Mevr. Kuijper-van Oordt gaf een fragment uit Het zonnetje, waarover in ons tijdschrift mettertijd nog wel een en ander gezegd zal worden, een oordeel, dat allicht zeer waarderend uit zal vallen.
Op en aan den dijk van Heynes is in zijn droge humor best; voor de tragiek vooral als deze dramaties wordt zoals aan het slot is Heynes niet zo geschikt. Toch heeft hij ditmaal in dit opzicht heus wel wat bereikt. Het valt in deze schets bovendien op, dat Heynes wat soberder wordt in zijn ‘manier’. Dat komt het verhaal ten goede.
De schets van Wapenaar is heel goede volkslektuur en buitengewoon knap door vanzelfsprekende zakelikheid.
In het algemeen vind ik dit kerstboek zeer goed geslaagd. Het staat alleen wel wat erg in mineur. En dat voor een Kerstboek.
v. Ham.
| |
Eeuwigheid en Tijd door Dr. F.W.A. Korff. U.M. Holland, Amsterdam. 1930.
Hoewel een bespreking van dit boek, goed gezien, valt buiten het kader van ons literaire tijdschrift, willen, neen, mogen wij toch niet nalaten, het hier aan te kondigen. Want deze theoloog, deze uitnemende kanselredenaar, biedt in deze predikaties en predikatie-fragmenten een serie meditaties, welke stuk voor stuk en onder allerlei vormen een onderwerp behandelen, hetwelk ons aller belangstelling in zùlk een mate heeft, dat al hetgeen erover wordt te berde gebracht wordt, behoort te worden gelezen en overdacht. De predikant Korff stelt namelijk voortdurend de vraag in het centrum: Wat doen wij met en wat beteekent God voor ons practische, dage- | |
| |
lijksche leven. Deze vraag is de gewichtigste, die ook en terecht in onze jonge Christelijke literatuur aan de orde is. Haar beantwoording is, als wij het goed zien, van zoo groote beteekenis, dat allen, die zich om ons tijdschrfit groepeeren, eerst dan verder kunnen gaan, pas dan een lijn zien zullen, wanneer zij er elk voor zich nu en voorgoed mede hebben afgerekend. Het is allerminst moeilijk, een aantal vage òf dogmatische bepalingen op te stellen over de verhouding van ‘het Christendom’ tot ‘de’ literatuur, maar, zooals Dr. A.K. Kuiper ergens zegt, gaat het nimmer om ‘het’ geloof in abstracto maar om het ‘Uw’ geloof in 't bijzonder. Wat is, zoo vraagt Korff in elk zijner overdenkingen telkens, de zin, de beteekenis en de draagkracht van uw persoonlijke gelooven? Hij spoort aan tot en geeft zèlf een bezinning op deze vragen, welke ons aan het antwoord nader zullen brengen. Zijn klare taal, zijn zuivere beeldspraak, beide in dienst van een oprecht en sterk geloof, maken dit boek tot een bezit, waarnaar men telkens zal teruggrijpen zoo vaak men zich in de moeilijkheden van het dagelijksche leven gedrongen gevoelt zich rekenschap te geven ervan, wat Jezus Christus voor ons beteekent op elken levensweg. Dit zijn meditaties, welke
wij, jonge Christenen, zoo noodig hebben.
P.H.M.
| |
De Das, door G. Ingwersen. E.J. Bosch Jb. zn., Amsterdam.
Zonder enige twijfel is dit boek, vergeleken met de eerste van deze schrijfster een vooruitgang. Wie het milieu kent van de Amsterdamse volksjongen, zo van de soort in wier omgeving de Stadszending zijn werk doet, vindt hier vele bekende gestaltetjes terug. Het boek is geschreven met warmte en met liefde en dat zegt voor een kinderboek al heel wat.
Natuurlijk niet alles: er blijft veel, heel veel aan te merken. Zoo is het b.v. na lezing nog niet geheel duidelijk, voor welke leeftijd het geschreven werd. En dan is wel heel erg hinderlijk, dat deze jongens al te duidelik het produkt zijn van een vrouwelike geest. Dat is het bezwaar van veel door vrouwen geschreven jongensboeken, dat de figuren zooiets gemêleerds krijgen in het karakter, iets lievigs en zachts, dat de natuurlike jongen vreemd is. Maar dat alles neemt niet weg, dat er in dit boek fijne voorvalletjes zijn (ik denk b.v. aan het kluchtige navertellen van het door de ‘juffer van het zaoltje’ eerst vertelde verhaal van de afgoden, pag. 29 e.v.) die het boek zeker de lezing waard maken.
Maar ja, tenslotte is het toch maar de vraag, wat jongens waardeeren in deze en dergelijke verhalen-van-oudere-menschen-over-jongens.
Resumeerend: een ‘wel-aardig’ boek dus, met goede details, maar noch naar compositie, noch naar karakterteekening en milieuteekening heel en al uit de verf.
De teekeningen (van wie?) zijn precies zo.
v. Df.
A.
| |
De strijd om het huwelijk. Bij J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij N.V. Groningen, Den Haag. 1930.
In Rotterdam en Groningen beide heeft men in een serie van 6 voordrachten van Christelik standpunt het moderne huweliksprobleem bezien. Beide series zijn uitgegeven; de Groningse, als vorige Martinilezingen, op de bekende wijze, door de firma Wolters.
v. H.
| |
De Moederkerk. J.J. Romen en Zonen, Roermond. 1930 (Ster-editie).
De beste apologetiese Roomse schrijvers hebben voor dit boek een hoofdstuk geschreven: ik noem maar van Ginneken, Brom, Keulers. Van Ginneken drukt in het hoofdstuk over de Eucharistie een handschrift van Geert Groote af onder de naam van ‘Geert Groote's Eucharistische hartstocht’.
v. H.
| |
| |
| |
Het schouwtooneel der schilderkunst, door Herman Hana. C.C. Callenbach, Nijkerk. 1930.
Herman Hana, die uitstekend de kunst van het doceeren verstaat heeft in dit zeer goed uitgevoerde, groote boek zijn artikelen verzameld, welke hij achtereenvolgens publiceerde in Callenbach's bekende Kerstboeken. Ongetwijfeld heeft de kunstenaar-docent aan velen daarmee een uitnemenden dienst bewezen. Want zijn opstellen zijn behalve vlot geschreven, zeer oriënteerend voor de velen, die de gave missen, een schilderij zóó te bekijken, dat ze er nog wat meer in zien dan een verhaal in kleuren. Hana's boek gelijkt iets op ‘Inleiding tot het zien van beeldende kunst’ van H.P. Bremmer. Hetgeen hij op Bremmer vóór heeft is, dat hij niet bij dit of dat afzonderlijke schilderij staan blijft, doch een duidelijk verband legt tusschen b.v. het werk van diverse Italiaansche meesters (zooals in het eerste hoofdstuk geschiedt). In de volgende verhaalt hij, al causeerende, het een en ander over het winterlandschap, het portret, de Hollandsche molen, het kind en het binnenhuis in de schilderkunst. Het laatste opstel bespreekt de landschapskunst. Voortdurend is de schrijver er op uit te leeren zien, te doen begrijpen en aanvoelen. Werd zijn behandelingswijze meer toegepast, gaven andere deskundigen zich de moeite, leeken de mensch, de architektuur, het gedicht of de beeldhouwkunst begrijpelijk te maken en hen tot het genieten in staat te stellen, ongetwijfeld zou de thans bestaande kloof tusschen kunstenaar en publiek zich vernauwen. Maar er zijn helaas maar weinigen die als Hana zoo de gave bezitten tot het inleiden.
Bij al het goede, dat er van dit boek te zeggen valt rijzen er toch vragen. Zoo deze: op Hana's weg voortgaande kan men ook over de koe, het paard, de stoel en de schoen in de schilderkunst schrijven. Daarom vinden wij het b.v. jammer, dat de auteur er nog niet toe is over gegaan zijn instructieve opstellen uit ‘Wil en Weg’ te bundelen. Er zijn, geloof ik veel jongelui, die den schrijver daarvoor heel dankbaar zouden zijn.
P.H.M.
| |
Het boek der wijsheid van Amen-em-ope. Vert. Dr. W.D. v. Wijngaarden. Santpoort C.A. Mees 1930.
In zijn ‘Oostersche Bibliotheek’ gaf de uitgever Mees onlangs het bovenstaande werkje, goed verzorgd, uit. Het is de vertaling van een Oud-Egyptisch geschrift, bevattende een leer voor het leven en een onderwijzing voor het geluk. Over dit boek werd reeds in het buitenland door Engelsche, Deensche en Duitsche Egyplologen herhaaldelijk geschreven en Dr. Van Wijngaarden licht den Nederlandschen belangstellenden thans grondig over dit hoogst merkwaardige geschrift in. In zijn inleiding bespreekt hij de ontdekking en bestudeering van het werk, het ‘Eerste deel’ behandelt vervolgens het karakter en de beteekenis ervan. Daarop volgt in het tweede een vertaling met toelichtingen, waarop het derde deel ingaat op een voor de hand liggende parallel tusschen dit boek der wijsheid en de O.T. Spreuken van Salomo.
Het boekje is geschreven met groote wetenschappelijke zorg en vormt belangwekkende lectuur.
P.H.M.
|
|