Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 440]
| |
Een oriënteering op het gebied van het christelik prozaGa naar voetnoot1)Wat Risseeuw in de laatste jaren gedaan heeft voor de Chistelike auteurs, moet niet worden onderschat. In zijn Kerstboeken vonden zij gelegenheid tot publikatie in een omvang, die niet veel beneden het belletristies gedeelte van Opwaartsche Wegen bleef. Verder was zijn arbeid in Opgang, Opwaartsche Wegen en De Spiegel voor een groot deel in dienst van eigen auteurs. Zijn konnektie met enkele uitgevers maakte ook, dat hij voor verschillende werken het vinden van een uitgever wist te bespoedigen of scheppen. En nu heeft hij ons deze beeldengalerij geschonken, die voor velen welkome gegevens verschaft over Christelike auteurs en hun werken. Van 43 auteurs geeft hij de levensbiezonderheden en een lijst van hun werken. Van verschillende geeft hij hun meningen over allerlei vragen in verband met literatuur en Christendom, of over de wijze waarop ze eigen werk beoordelen of de geheimen van de geboorte dier werken verklappen,Ga naar voetnoot2) Een inhoud waarvoor allereerst een woord van dank past. Wat Risseeuw in al zijn werk kenmerkt, is de blijmoedige aanvaarding van goede bedoelingen en een zekere huiverachtigheid om de grens te trekken tussen wat kunst mag genoemd worden en wat niet, en de behoefte om wat hij in geen geval als kunst waarderen kan, toch in bescherming te nemen, omdat het nu eenmaal door een groot publiek wordt gewaardeerd, en dus zijn eigen betekenis en waarde wel hebben zal. Dat is heel sympathiek, maar daar zit toch een groot gevaar in. Dat een winkelier zo oordeelt, fiat, hij moet van de rommel ook af. Maar iemand die in de Chr. literaire wereld enige leiding geeft, moet niet vergeten, dat zo'n verhouding onrechtvaardig is, speciaal voor de goede auteurs. Door een boek als dit werk van Risseeuw, dat al te zeer perspektief mist, worden alle auteurs als het ware in één vlak gebracht. De enige indeling is in ‘ouderen’ en ‘jongeren’. Ik weet wel, dat | |
[pagina 441]
| |
de een wat meer pagina's toegediend krijgt dan de ander. Maar ook dat kan men niet als maatstaf gebruiken. Waarom dan D. Hoogenbirk Jz. tweemaal zoveel pagina's als Haspels, J.C. de Koning en Nelly van Dijk-Has meer dan Mevr. Kuyper-v. Oordt? De beschouwingen zelf dan? Ze zijn evenmin richting-gevend. Trouwens, het feit alleen van 43 Chr. auteurs; krijgt men bij het horen van dit getal niet het gevoel, dat het dwaasheid geweest is ooit van een manco te spreken? En toch al te pijnlik is ons dit manco bewust. Toch ben ik met dit boek wel blij. Het is een goed naslagwerk. Het boek is goed uitgevoerd en bevat van de meeste besproken auteurs een portret. Waarom niet van de jongeren? Een dergelik werk over onze dichters is in voorbereiding. We zien er met belangstelling en met vrees naar uit. Belangstellend naar de gegevens, maar bevreesd, dat ook hier naar geen enkel plan is gewerkt, en tevens elke halfgare uiting van een auteur als hoogst belangrijk zal worden genoteerd, zonder te overwegen of de kijk op onze letteren en - vooral niet te vergeten - de reputatie van onze auteurs hiermee gediend is.
VAN HAM. |
|