Onbillike kritiek.
Onder het opschrift ‘Christelijke Kasplanten’ oefent R. Events in de Oktober-aflevering van ‘Den Gulden Winckel’ een scherpe kritiek op de formulering van de prijsvraag voor een Christelijke roman, uitgeschreven door de uitgever Daamen.
Daar zou niets tegen zijn - en we willen de kritiek inzake de prijsvraag gaarne onderschrijven - indien de heer Events het niet noodzakelik had geacht in zijn misprijzend oordeel de geheele Christelike letterkunde te betrekken. Het feit, dat een Chr. uitgever mistast schijnt hem een welkome aanleiding te zijn geweest, de Chr. letteren eens flink de mantel uit te vegen. In zijn betoog, dat steunt op klaarblijkelike antipatie jegens het epitheton ‘christelik’ en op een flinke dosis onwetendheid wat de Chr. literatuur betreft, vinden wij naar aanleiding van bovengenoemd feit een onjuiste generalisatie die wij geenszins kunnen billiken.
‘Het is echter mogelijk’ - zegt de heer Events naar aanleiding van een mededeling van de jury dat de belangstelling voor de Chr. romankunst krachtig leeft - ‘dat bij de Chr. letteren een ander criterium wordt aangenomen en dat men de vraag der Chr. consumenten in leeszaal, diaconessenhuisbibliotheek en Chr. boekhandel voor “krachtig leven” aanziet.’
En voorts: ‘De bedoelde uitgeversmaatschappij schijnt dus zekerheid te hebben, dat er groote vraag bestaat naar wat men “christelijke romans” pleegt te noemen, waaronder men, zonder Robbers, mevr. v. Ammers, Jeanne Reyneke v. Stuwe enz. voor goddelooze heidenen uit te willen maken, boeken verstaat met veel ge “Lieve Heer”, verdoemde ongehuwde moeders al of niet gered door een wettig en kerkelijk huwelijk, manlijk stoere blikken in vertrouwen op God, op het juiste moment toegepaste teksten uit de Schrift, zedig, neergeslagen oogen met in “geheim verlangen” geprevelde gebeden en al wat verder tot dit genre van de tien-gebodenin-de-practijk behoort.’
Tegen dit artiekel, en speciaal tegen de voorstelling, die daarin van de Chr. letteren wordt gegeven, heeft in het November nr. van ‘Den Gulden Winckel’ Leo van Breen met kracht geprotesteerd.
Van Breen merkt op, dat hij, indien hij Event's methode van kritiek geven wilde volgen, heel de ‘niet-Christelike’ uitgeverij en heel de ‘niet-Chr.’ letteren aansprakelik zou kunnen stellen voor datgene wat een of ander ‘niet-Chr.’ uitgever misdoet.
Voorts wijst hij op een feit dat de heer E. onbekend schijnt te zijn, n.l.: dat ‘Opwaartsche Wegen’ voortdurend met kracht stelling neemt tegen verschijnselen als door E. in zijn artiekel gesienjaleerd. Hij verwijst daarvoor naar verschillende artiekelen in en buiten de kroniek van O.W. Van Breen keurt de formulering van de prijsvraag even sterk af als E. dit doet, maar laakt ten zeerste de onjuiste en onbillike voorlichting door E. gegeven.
We sieteren hier het slot van zijn artiekel: ‘Ik noemde enkele artiekelen om aan te tonen, dat er een bolwerk van Chr. literatuur bestaat, en dat vanuit dat bolwerk voortdurend en met kracht strijd wordt gevoerd vóór waarheid en tegen schijn. De heer Events zal na het bovenstaande ongetwijfeld begrijpen, dat ik naar de pen moest grijpen. En ik twijfel er niet aan, of hij zal, na kennisneming van deze feiten, gaarne met mij willen konstateren dat er inderdaad een krachtig Chr. literair leven bestaat dat permanent strijd voert tegen onwaarachtigheid in de kunst.’