heerschappij der Tsaren tot de Anarchie der Bolsjewiki is gekomen, moet dat toch in de literatuur zijn terugslag geven. Immers zijn de laatste jaren een lang en pijnlijk verhaal van rampen zonder tal, van wreedheid en willekeur eenerzijds, van domheid, bekrompenheid en ruw geweld daartegenover. Maar toch ook een geschiedenis waarin daden zijn verhaald, die ons doen huiveren van afschuw, en daden ook van zelfopoffering en toewijding die onze geestdrift doen opvlammen.
Is onder dit alles geen ander volk gevormd, heeft zulk een ontzettende druk geen andere vormen gegeven aan 't leven van deze geslingerde en geslagen menschen?
En nu komt daar een verzameling nieuw werk van jonge auteurs.
Meer dan ooit blijkt nu de waarheid van de woorden van Dostojewski over Rusland en de Russen: ‘Wij Russen, zijn een jong volk; wij beginnen eerst te leven, ofschoon wij reeds duizend jaar oud zijn.’ Men krijgt zeer sterk den indruk dat een Rus ook deze laatste jaren beziet, zooals hij altijd alles en iedereen heeft bezien, als een noodzakelijkheid en dat dus ook deze storm kwam op zijn tijd en het land sloeg zooals het geslagen moest worden.
In dat Russische wezen zijn elementen en opvattingen, waarvoor een modern mensch geen orgaan heeft.
Nog is daar een onbeperkt geloof in de macht, de kracht en de toekomst van Rusland, naast een vaag begrip van wat Rusland eigenlijk is; een onuitputtelijke goedheid, naast een kinderlijke en onbewuste vernielzucht.
Evenals in de romans van Gorki, Gogol, Toergenjef, Dostojewski e.a. ligt ook de beteekenis van bijna al deze schetsen, zoowel op het gebied van het aesthetische als op dat van het sociale. Misschien is het wel daardoor, dat zij behooren tot de allergrootste kunstwerken. -
Misschien is het ook bij deze jonge auteurs wel een gevolg van een bewuste sociale belangstelling. Hoe 't ook zij, in bijna elke schets is de grondtoon een medegevoel met de ongelukkige, lijdende, zondige menschen.
Zij bezitten evenals de groote Russen de gave om achter het banale, kleurlooze, cynische, het voor de koele toeschouwer verborgene menschelijke te ontdekken.
Nog altijd is de Rus, ook deze moderne, doorelkaar geschudde, wakker geslagen Rus, een philosoof, die zoolang nadenkt over de dingen, over het voor en tegen, dat hij tenslotte niet meer weet, welke beschouwing de juiste is.
Nog altijd in een schijnbare verdooving, alsof de knoet het leven zoo diep heeft geslagen, dat al het bloed van deze laatste jaren het niet weer omhoog heeft hunnen stuwen. Een man zonder eenigen zedelijken band, die op het punt van waarheid niet verder gaat dan de letter van het alphabet. In hoogste mate onwetend, zoekt almaar de moeilijkheden, jokt, babbelt en is bang.
In al deze onbeholpenheid staan ze in deze vreemde vrijheid en hebben nu maar een groot wachtend gevoel over zich en weten enkel dat hun land groot is.
En de hervormers zijn niet anders. Ze Zijn zooals Maxim Gorki ze eens typeerde: Onbekommerd om Rusland, koelbloedig offeren ze Rusland op aan het denkbeeld van een wereldrevolutie.
Nu heb ik met dit alles allerminst willen zeggen dat daardoor deze schetsen zonder beteekenis zijn, in tegendeel. Wat het eigenaardige in al de Russische werken was, dat ons altijd vastgreep, is ook in 't meerendeel van deze verhalen. Er zijn er zelfs van ontroerende juistheid, die de Rus teekenen als een vreemd kind met veel te luxe speelgoed, als een kind in een onbewaakt oogenblik.... maar 't zijn dezelfde kinderen van vroeger, soms komt heel even naar boven een teleurstelling maar dan slaat de nevel weer neer en is alles van eenzelfde kleur.
De wreedheid, de ruwheid zijn voor ons in deze schetsen niet aangrijpender dan vroeger, wij verwachten al deze dingen als behoorende tot en deel uitmakende van den Rus. En deze Russen zijn jong en beginnen eerst te leven, ofschoon ze duizend jaren oud zijn.
En wat zal nu de toekomst brengen? Wat is er voor hun land te hopen en te verwachten?
Dat is even vaag en even onbestemd als hun handgebaar en hun hopeloozen toon waarmede ze zelf deze vragen beantwoorden.
God zal het weten.
v. D.