Psychologie der jeugd, door Eduard Spranger. Vertaald door Mr. J.L. Gunning. AE.E. Kluwer, Deventer z.j.
Zo op het eerste gezicht lijkt het wel alsof de vertaling van Sprangers bekende ‘Psychologie des Jugendalters’ niet voor bespreking in ons blad in aanmerking komt. Immers, ons blad is een blad voor litteratuur, en het boek van Spranger is zuiver psychologie. Wel vermeldt de schrijver, om zijn beweringen te staven, te verduideliken, hier en daar interessante biezonderheden uit het leven van verschillende schrijvers, maar deze worden dan toch alleen maar vermeld om psychologiese waarheden toe te lichten, niet om hun zelfs wil. Dit is ongetwijfeld waar. Maar wanneer psychologen en paedagogen als Spranger niet schromen om voor hun studie gebruik te maken van biezonderheden uit het leven van de kunstenaars, waarom zouden wij, literatuurbeoefenaars, dan niet meer dan tot nu toe geschiedt, gebruik maken van de vondsten en de veronderstellingen van de psychologie?
Dit geldt dan in het biezonder de psychologie van de tijd die Spranger beschrijft, de psychologie van de jeugd, vooral van de puberteitsjaren. In de laatste kwarteeuw heeft de psychologiese wetenschap grote veranderingen ondergaan. De erfelikheidsleer heeft veel van haar dwingende wetmatigheid verloren. Vele hereditaire eigenschappen van vroeger heten nu: de gevolgen van een verkeerde opvoeding.
Deze verandering van psychologies inzicht heeft niet nagelaten invloed uit te oefenen op het gebied van de litteratuurstudie. Ook daar richtte men vroeger vooral de aandacht op groot-, overgroot-, en betovergrootouders wier gebreken zich in het leven van de te beschrijven kunstenaar weer, maar nu in geniale vorm, zouden herhalen; tans is men meer geneigd om de oorzaken van dat wat een kunstenaar van een niet-kunstenaar onderscheidt, geheel of gedeeltelik, te zoeken in de opvoeding die deze kunstenaar ontving, in de omstandigheden waaronder hij opgroeide.
In hoever deze richtingsverandering in de psychologie een vooruitgang betekent - mijns inziens doet ze dat zeer zeker - is een vraag die hier niet behoeft te worden opgelost.
Het is hier voldoende er op te wijzen hoe, ten gevolge van deze richtingsverandering, de psychologie van de jeugd voor de litteratuurbeoefenaar van veel meer betekenis wordt dan ze vroeger reeds was. Wil een litteratuurbeoefenaar van tegenwoordig volkomen voor zijn taak berekend zijn, dan zal hij in staat moeten zijn altans te vermoeden welke invloed de omstandigheden waaronder de persoon waarover hij schrijft, opgroeide, op het zieleleven van die persoon uitoefenden. En nu zijn er twee middelen met behulp waarvan men zich een zodanig inzicht altans enigszins kan eigen maken. In de eerste plaats moet men - en dit is het biezondere - zichzelf kennen, moet men weten welke invloeden men zelf onderging, hoe men daarop reageerde, waarom men daarop reageerde zoals men dit deed. In de twede plaats moet men - en dit is het meer algemene - op de hoogte zijn van de resultaten waartoe de moderne psychologie bij haar onderzoek naar de ontwikkeling van het zieleleven, kwam.
Dit laatste middel kan men zich, ten dele, verschaffen door kennis te nemen van een boek als dat van Spranger, een boek waarin, behalve misschien in de eerste vijftig bladzij, teorie en praktijk op een schone wijze toe één geheel zijn versmolten. Daarom is het dat we ons verheugen dat dit werk in het Nederlands vertaald werd; zulk een vertaling zal er allicht toe bijdragen dat het nu ook in ons land meer algemeen gelezen wordt. Daarom is het ook dat we dit werk in ons blad menen te mogen aankondigen; de litteratuurbeoefenaar zal, als hij het gelezen heeft, ontdekken dat zijn blik verruimd en zijn inzicht verdiept werd.
J.H.