Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] Regen in den nacht door W. Hessels. De grijze nacht is huiverig voor het raam en ergens is een waaier licht gespannen tegen een muur en rood-ontwaakte pannen - ik luister naar een suizen aan het raam. Het is maar zacht, het komt uit donkre boomen, daar ruischt het met de dichte blaadren saam. Het is een zachtjes praten aan mijn raam, een ragfijn sprookje in mijn lichte droomen. Maar plotsling schrikt een dreun mij bevend wakker, massief geluid waarin de nacht vergaat, één strakke dreun die aan de muren staat, en neerdruischt over donker bosch en akker. In deze schipbreuk moet ik mee vergaan, - o wilde storm die zoo mijn hart doet beven - als Gij gericht houdt over dit slecht leven wie kan voor Uwe sterke stem bestaan? En angst en vreugde spannen in mij saam, Gij hebt mij in Uw groot geluid gevangen en breekt een weg voor mijn ontwaakt verlangen, een open helderheid achter mijn raam! Nu vangt een deining aan, een langzaam slinken, en zwellen en weer zinken van geluid, en een vertederen, een vrede groeit er uit, waarin het hart opnieuw zacht kan verzinken, een effen ruischen, een gelaten zee, die eenzaam in het donker zingt en fluistert - het wordt al stiller en de aarde luistert het gaat al verder weg en lokt mij mee, [pagina 318] [p. 318] door zilveren verschieten heengedragen, ruischende grotten waar ik binnenvaar, omfloersde verten die ik binnenstaar, - maar langzaam minderen de laatste vlagen, gebroken klagen hangt nog in de boomen, - de grijze nacht is huiverig voor het raam ergens daarbuiten is het licht nog aan en in mij al een nieuw begin van droomen. Vorige Volgende