Een prachtige inleiding tot het werk van Dostojewski
door Roel Houwink.
Eduard Thurneysen, Dostojewski, vertaald door J. Jac. Thomson. Zeist, J. Ploegsma, 1930.
Vrienden, het is noodig, helaas, de groote trom te roeren voor deze prachtige inleiding tot het werk van Dostojewski, geschreven door een der bekende voormannen der Zwitsersche Theologie en vertaald door J. Jac. Thomson, die ons van ‘De Idioot’ zulk een uitnemende vertaling bezorgde. Dit boekje moet gered worden uit den immer nog wassenden stroom van oorspronkelijke werken en vertalingen, waarmede onze uitgevers ons overstelpen. Het zou een schande zijn, indien het door hen die na ons komen zou moeten weder ontdekt worden!
Want deze essay over het werk van den grooten Rus behoort tot het weinige, dat heden ten dage geschreven wordt, waarvan men nu reeds zeggen kan, dat het bestand zal zijn tegen het snel verval van den tijd. En ook al kent men niets van Dostojewski en al zal men zijn geweldig oeuvre voor geen tiende deel kunnen omvatten, dan nog moet ge dit boekje lezen, omdat het behalve ‘een inleiding tot het werk van Dostojewski nog zoo oneindig meer bevat.
Wat Thurneysen over den mensch en zijn bestemming zegt en over zijn verhouding tot God, behoort tot het diepste wat in onze dagen over deze onderwerpen het licht heeft gezien. Al wat fundamenteel is voor ons leven en voor onzen tijd, ge vindt het hier glashelder en volkomen onbevangen aan de hand van de hoofdfiguren uit Dostojewski's groote romans uitgesproken.
Er is al zoo veel, zult ge wellicht opmerken, over dezen schrijver geschreven, door Stephan Zweig, Berdiaeff, André Gide; ten onzent door Jan Romein, de Gruyter en Dirk Coster, om de bekendsten te noemen; maar ik verzeker u op mijn woord van eer, dat ik nog nimmer iets over hem las, dat zoo precies en geheel de kern van Dostojewski's kunstenaarschap raakte dan het amper honderd bladzijden groote opstel, dat Eduard Thurneysen aan hem heeft gewijd.