| |
| |
| |
Kroniek.
Naar de victorie!
Wij, Christelijke jongeren leven toch wel in een heerlijke tijd! Hoe hartverheffend is het, te zien naar de toenemende bloei en de prachtige groei van een zelfstandige Christelijke literatuur. Hoe zwelt ons hart, telken male als weer een der meest eminente figuren onder de Nederlandsche literatoren toetreedt tot het corps van Onze Auteurs!
De verschijning van den bundel Stille Opvaart sprak in dit opzicht duidelijke taal. Was het niet of deze bloemlezing uitgegeven werd om aan het ongeloovig Nederland duidelijk en overtuigend te toonen: ‘Zie je, dat zijn Wij nu. Wist jullie dat al, dat grooten als Martien Beversluis - dien allervirtuoos-te onder de Nederlandsche poëten - dat Hélène Swarth - het zingende hart van Holland -, dat Mr. Van Geuns, dat zij allen zich niet schamen, te publiceeren in ‘Opwaartsche Wegen’??
En nu is het grootsche gebeurd: in de gelederen onzer strevende proza-kunstenaars, in de rangen onzer zegevierend voorwaarts marcheerende romanciers en romancières is opgenomen - met gejuich en met trompetgeschal - niemand minder dan de beroemde Ivans. Den vermaarden uitgever Daamen - eere zij zijn naam - is het gelukt, een der vele meesterwerken van dezen gevierden literator te verwerven voor zijn Christelijke Bibliotheek ‘Voor Hoofd en Hart’. De universaliteit van het Christendom komt thans toch óók wel uit op het lang verwaarloosde terrein der letteren: naast de alom bekende met roem overladen Lantermans, Runa, Anema, M. Veren, Rosen, Von Hammerstein, Alcock, Schrott, Penning, Idsardi, Kingmans, Rudiger, Namenhauer, Sheldon, Von Maltzahn etc. etc. zal in den vervolge ook Ivans met innige verheugenis worden genoemd.
O, natuurlijk kleven er nog wel enkele smetten op het meesterwerk van den grooten bekeerling. Maar het zou onbillijk zijn, den Meester iets te verwijten, dat hem een volgende maal niet meer zal overkomen. En gelukkig was er het waakzame oog van den veteraan onzer uitgevers. De vloek, welke Ivans zich zonder erg in het vuur van z'n rede op pag. 199 heeft laten ontglippen, kon - dank zij den uitgever - nog net worden zwart gemaakt. Jammer, dat we ondanks dat toch het ‘bij God’ nog lezen kunnen. Daarom geven we de firma Daamen in ernstige overweging, bij volgende gelegenheden een ponsmachine te gebruiken, die het heele woord, papier incluis, pijnloos wegopereert. Maar thans naar de victorie o, Christelijke Romankunst. Ivans gaat ons voor naar lichtende verten.
| |
Gezelle-waardeering in 1897.
Men herinnert zich, dat Pol de Mont in De Gids van Augustus 1897 een artikel schreef - het eerste uitvoerige en enthousiaste - over Guido Gezelle. De redactie van Noord en Zuid besprak dit artikel in haar tijdschriften-revue en teekende in een noot aan: (1897 p. 565).
‘Hoe Pol de Mont, de waarachtige dichter, de realist, die het meest schittert in het erotische genre, de vrijheidsman, die candidaat was van de meest vooruitstrevende politieke partij, de vereerder van Noord-Nederlandsche taal, die deze in alle zuiverheid wil spreken en schrijven, dezen echt vromen, kinderlijken, sterk geteekende roomsch-katholieken en particularistischen dichter zoo verheerlijkt, is bijna zoo verwonderlijk als dat de Gids dit artikel plaatst, dat elders geweigerd is en waarvan de voordracht o.a. te Utrecht voor een zeer ontwikkeld publiek, niets dan verveling heeft gewekt’.
| |
| |
| |
De V.U. en de ere-doctoraten.
De V.U. heeft een zeker aantal jaren bestaan en om dit feit te vieren verleenden de directeuren van deze instelling aan vier personen een ere-doctoraat. We weten niet precies, welke faculteiten bij deze ere-doctoraten betrokken zijn. In ieder geval is dit wel zeker, dat geen dezer ere-doctoraten op grond van letterkundige verdienste werd toegekend. En dat is eigenlik ook maar gelukkig. Want stel, dat genoemde directeuren geneigd geweest waren om ook een ere-doctoraat toe te kennen op grond van letterkundige verdienste, dan zouden ze dit toch niet hebben kunnen doen om de eenvoudige reden.... dat er in heel de Gereformeerd-wetenschappelike wereld geen enkel persoon te vinden zou zijn, die ook maar enigszins voor zulk een onderscheiding in aanmerking zou kunnen komen. Kuyper en Bavinck zijn niet meer. Ook van der Valk en de Moor zijn niet meer in het land der levenden. Wielenga en Tazelaar deden veel, maar toch hoofdzakelik op populair gebied. De enige persoon uit Gereformeerde kringen, die zich op wetenschappelike wijze met de letterkunde bezig houdt, is eigenlik Wille, en die is zelf hoogleraar aan de V.U. En ook Wille liet, na zijn nu ongeveer 7 jaar geleden verschenen dissertatie, zogoed als niets meer van zich horen.
Natuurlik is het ook ons wel bekend, dat de V.U. zo langzamerhand enkele doctorandi in de Nederlandse letteren rijk geworden is, die, de een na korter, de ander na langer tijd, zullen promoveren. We zien met verlangen uit naar hun proefschriften, die een verrijking kunnen betekenen van ons Christelik-litteraire leven. Maar dat alles is nog toekomstmuziek. Tot op heden werd de wetenschappelike literatuurbeoefening in Gereformeerde kringen door slechts één enkel persoon vertegenwoordigd en dat is een teken van bedenkelike armoede.
| |
Bibliografie.
De heer D. de Jong (Koninginnelaan 21, Leiden) heeft zich toegelegd op het bijeenbrengen van gegevens omtrent vertalingen in vreemde talen van werken van Nederlandsche auteurs. Hij is zoo welwillend, zijn verzameling voor zoover dat noodig is, ter beschikking te stellen van onze publicaties in dit tijdschrift en wij zijn blij, in hem een nieuwen medewerker te mogen begroeten. De heer de Jong heeft op zich genomen, in de spoedig hier te publiceeren bibliografie van het werk van Fred. van Eeden, de ‘afdeeling buitenland’ gereed te maken. Men zal binnenkort bemerken, dat dit feit de aparte vermelding verdient. Intusschen moet ik den heer De Jong en ook Mej. De Moor te Utrecht openlijk danken voor hun aandeel in de tot standkoming van de bibliografie betreffende K. v.d. Woestijne, waarvan het slot spoedig wordt opgenomen.
P.H. Muller.
| |
De nieuwe onderlinge.
Naar wij vernemen, zal dezer dagen aan alle jonge, nog niet bekroonde Nederlandsche dichters (of de Opwaartsche Wegen-groep erkend wordt, dient te worden afgewacht) een prospectus worden gezonden van de volgende inhoud:
‘Het is voor jonge dichters weer een moeilijke tijd. Was het vroeger vooral bezwaarlijk, voor voorradige copy uitgevers te vinden - tegenwoordig zijn de moeilijkheden van geheel andere aard. Nu de dichters de keus hebben tusschen meer uitgevers, dan hun werk verzen telt, legt deze factor geen gewicht meer in de schaal. Het intreden van deze toestand viel ongeveer gelijk met de wederopbloei van het essay. In zekere zin toch beteekende tot voor kort het beëssayeerd worden, wat vroeger het in druk verschijnen inhad, n.l. de eigenlijke entrée in het letterkundige kamp. Een voordeel van het essay was ook, dat het minder lette op de omvang van het behandelde oeuvre - ter citeering waren enkele regels voldoende - dan wel op de deelbaarheid van de dichter in perioden. Nu moet toegegeven worden, dat de dichters hun essayisten in dit opzicht tegemoet kwamen en om zoo te zeggen in het openbaar rondliepen met de zorgvuldig gekweekte schismata hunner ontwikkelingstijdperken.
Toch is ook in deze wijze van publiciteit de klad gekomen. Hebben ondergeteekenden hun tijd goed begrepen, dan dienen nieuwe, meer met de ontwikkeling der omstandigheden rekening houdende methoden te worden bedacht.
| |
| |
Als zoodanig dient zich ongetwijfeld o.a. aan: de bekroning. Een bekroning, met al wat d'rum und d'ran ist, is een uitnemend middel, om de door veel uitgeverij en een overwoekering van essays verslapte publieke belangstelling te prikkelen, meer dan het door sommigen aangeprezen lapmiddel van publiek vergaderen in auteurs- en kunstvereenigingen vermag. Om maar iets te noemen: een bekroning wordt periodiek herhaald en is dus juist exclusief genoeg, om alleen de eigen kring in eenige jaren rond te gaan. Zij vordert een jury, waarvan de benoeming een bekroning op zichzelf beteekent; zij heeft plaats in het openbaar, zoodat de niet-bekroonden toch door de pers kunnen worden opgemerkt; zij kost slechts eenige honderden Guldens aan prijs, zaalhuur, reiskosten, gezellig samenzijn enz.
Deze voordeelen springen in het oog. Waaraan alleen nog behoefte bestond, was een doelmatige, doelbewuste organisatie van al deze medewerkende factoren in een centraal verband. De Nieuwe Onderlinge nu meent, hierin ten volle te zijn geslaagd, mede dank zij rechts- en letterkundige hulp, die haar van de zijde van raadslieden-van-naam mocht geworden.
Natuurlijk moet de adspirant-prijswinnaar iets geschreven hebben. Wij meenen ruim genoeg te handelen, door ook artikelen en essays, bij gebrek aan poëzie, resp. novellen en romans, binnen de cirkel te betrekken. Geoorloofd is ook het opnemen van vroegere dichtbundels in de volgende, die dan, met minstens twee nieuwe verzen aangevuld en van een nieuwe titel voorzien, voor een nieuwe bundel gelden en dus tot een afzonderlijke periode gerekend kunnen worden.
Vereischt is voorts, dat de dichter, zooal niet in engere zin tot de bovendrijvende partij behoort, dan toch de invloed daarvan verraadt, zoodat een minimum cijns gewaarborgd is, terwijl voor het minst het werk van de adspirant datgene moet hebben, wat bij de mieren oneerbiedig dezelfde “nestreuk” wordt genoemd.
Bij eenigszins genoegzame deelneming zal natuurlijk een kleine selectie moeten plaatsvinden. Als minimum wordt echter gegarandeerd, dat, wie niet voor een bekroning in aanmerking komt, op de jury-lijst wordt overgeboekt. Oud-juryleden hebben recht op het opgemerkt bijwonen der prijsuitreikingen, benevens zij, die niet méér kunnen of willen bijdragen dan het minimum (klasse A. van het formulier).
Na inzending van zijn kaartje aan onderstaand adres, zal ieder belangstellende nadere bizonderheden resp. opgave der kosten ontvangen. Ten slotte mogen wij erop bogen, de meestal zoo twijfelachtige roem bij het nageslacht tot een reëele waarde in het heden te hebben gedisconteerd, voor een groot percentage der inschrijvers, tegen een matige bijdrage en tot meerdere bloei der Nederlandsche letteren, die ons allen ter harte gaan.
Wij eindigen met een kwatrijn, vrij naar Oom Khayam:
“Voor welke mond vergaart de druivenkweeker?
Welk levend hart lescht die toekomstge beker?
Roems vuurge wijn moet vóór de nacht geproefd;
Slechts wie ons steunt, is van zijn kwantum zeker.”’
Hoogachtend,
Maatschappij voor Roemverzekering DE NIEUWE ONDERLINGE, N.V.
(w.g.) Dertiger, Secr.’
Voor copie conform: C. Rijnsdorp.
| |
Eindelik.
Eindelik heeft de regering aan de Universiteit te Groningen een lector in de Friese taal- en letterkunde benoemd, de heer P. Sipma, en aan Prof. Kapteyn een leeropdracht gegeven voor 't onderwijs in de oud-friese grammatika.
| |
| |
Hiermee wordt voor 't eerst het Fries officieel onderwezen aan een onzer universiteiten, en wordt ten dele de achterstand die hier bestond, vergeleken bij Duitsland, ingehaald. Daar zag men allang 't belang in van deze studie. Niet alleen voor de Friese taalstudie zijn deze benoemingen van gewicht maar ook voor de Nederlandse. De bestudering van de Friese invloed op 't Nederlands eiste eigenlik alleen daarom al een professoraat in deze taal.
Toch is 't niet vooral om 't wetenschappelijk belang van dit onderwijs dat we blij zijn met deze regeringsdaad.
Het is de Friese beweging die reeds jarenlang dringend vroeg om een leerstoel in 't Fries. De regering heeft lang geaarzeld, gedeeltelik buiten haar schuld, om deze wens te vervullen. Eindelik is de vervulling gekomen. We beschouwen dit dan ook als een overwinning van de Friese beweging.
Echter nog maar een kleine overwinning is behaald. Reeds vele jaren wenst men in Friesland onderwijs in 't Fries op de lagere scholen. Dit onderwijs moet tijdens de schooluren gegeven worden. Pas dan zal 't zonder te zware kosten mogelik zijn. Spoedig moet dit in orde zijn, anders is het te laat. Het moderne leven met zijn vervlakking bedreigt ook dit volk. Kon 't vroeger zich handhaven zonder taalonderwijs, tans nu de gevaren steeds ernstiger worden, is dat glad onmogelik. Krachtiger middelen dan ooit zijn er nodig.
Herhaaldelik zond men adressen naar de regering om de onderwijswet zo te wijzigen dat 't gewenste onderwijs gegeven kan worden. Pruisen gaf daartoe reeds de gelegenheid, maar hier bleef de regering tot nog toe doof voor deze zeer bescheiden wensen.
Zal men eindelik horen?
|
|