Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
De essayist QueridoGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 280]
| |
zeggen wat men wil, 't feit, dat 't bij zijn uitbeelding der werkelijkheid de hulp van wetenschappelijke methoden inriep, gaf het toch een massief karakter en bewaarde 't voor oppervlakkigheid. Het impressionisme echter bood mogelijkheid van uitbreiding in alle richtingen bij een - soms gaarne betaald - verlies aan diepgang. Nu lijkt ons Querido een radicaal impressionist. Zijn indrukkenhonger staat voor niets. Ware hem tijd van leven gegeven, hij zou niet rusten, voor zijn pan-atmosferisme de aardbol zou omspannen en hij alle landen, volken, tijden en beschavingen aan de hand van alle talen der wereld zou hebben afgesnoven. Dat echter alomsnuiving per sé ook al-doorschouwing en al-omvatting zou beteekenen, is is Querido's ‘aan het onmetelijke verwant’.... misverstand. We weten dus bij voorbaat eenigszins, wat ons bij Querido's essay te wachten staat. Alles is van 't middelpunt weggeslingerd tot ver over zijn natuurlijke grenzen. Grenst 't artistiek essay aan de wetenschappelijke verhandeling? Een waar bombardement van bronnen en citaten komt U ‘bewijzen’, dat Querido's essay alleszins gelijk als wetenschappelijker is. Is 't essay heelemaal niet geleerd, doch artistiek? Querido's essay zal alles in ver-beelding overtreffen. Laat de causerie een prettig licht schijnen toe tusschen onderwerp en causeur? Querido trapt desverlangd het geheele onderwerp van zijn essay in een hoek. 't Queridolijnsch essay gaat maar en is. Daarom geef ik geen namen. Maar wat kan er op deze wijze van stijl, laat staan van 't onderwerp terechtkomen? De titel van het eerste opstel, karakteristiek voor de man van de dubbele opschriften, de dubbele romanthema's en de dubbelnaturen (Manus Peet ligt zelfs ergens in ‘zessen’), luidt ‘Over Franciscus van Assisi, iets over Middeleeuwen, Renaissance en nog wat.’ Wat deelen ons deze 125 bl. druks met hun voor 't optisch genoegen tusschengeschoven Romeinsche cijfertjes I tot XVII eigenlijk mede? ‘Over veel met betrekking tot St. Franciscus zijn de geleerden het niet eens. Er zijn punten van vergelijking met Boeddha. St. Franciscus was herbelever van oorspronkelijk Christendom. Ik zal nog dikwijls over hem schrijven. In zijn zonnehymne trilt natuurverrukking. Het lied moet echt zijn. David, Job, Jesaja (vooral de Deutero) en Asaf leven erin. Franciscus is een kind van het mooie Umbrië. O, die Middeleeuwen van Italië! Kan macht ooit ootmoed begrijpen? Er is een ontzaglijk verschil tusschen Boeddha en St. Franciscus. In hem is het edelste barmhartigheidsideaal gaan gloren. Dante verheerlijkt Franciscus en vaart uit tegen Pausen. Stendhal maakte over Giotto maar wat klaar. Giotto is intens, maar niet mystiek genoeg. Van Marle is knap, maar geen herscheppend beschrijver van schilderijen; Thode en Kleinschmidt zijn beter. Giotto's figurenopstelling is archaïsch. Hij blijft ook beneden Dante en Fra Angelico. Voor 20 jaar zag ik meer het goede in Giotto. De critiek der toekomst zal vele theorieën verwerpen. Het blijvende in Giotto's werk bestaat niet in de “handeling”, maar in zijn uitwisschen van Byzantijnsche | |
[pagina 281]
| |
conventie. Giotto is niet monumentaal. Dr. Hoogewerff denkt over Giotto ongeveer als ik. Franciscus voelde diep-democratisch. Hoe was zijn bekeering mogelijk? De hitte der liefde verteerde hem. Zijn bruine pij was geen comedie. Hij is niet belachelijk. Er was heerlijkheid in de Middeleeuwsche menschheid. In de Middeleeuwen zijn tijdperken te onderscheiden. Franciscus blijft een bovenaardsche figuur. Deze studie is fragmentarisch en geen bronnenopgave. Bij de historiestudie is creatief inzicht noodzakelijk. Huizinga's ‘Probleem der Renaissance’ is goed en minder goed. Hooggeleerden zijn ook (! C.R.) wel eens dilettantisch. Er wordt gestreden over de grenzen van Middeleeuwen en Renaissance. De Renaissance was een belangrijk cultuurverschijnsel. Er is overeenkomst en verschil met de Middeleeuwen. Savonarola vloekte tegen de zonden der Renaissance, maar wilde toch ook vernieuwen. Wij zijn niets bij Franciscus. Ik begrijp de haat der socialisten tegen armoede. Maar Franciscus had Italiaansche blijheid, zijn jongeren wilde hij opvoeden tot vrienden. Hij was geen vijand der Kerk. Wij moeten, in tegenstelling tot Franciscus, de toestanden aanpakken. Er is zooveel onrecht. Wij zijn vrij-religieus socialistisch. Wij hebben dit soort predikers lief. Gerard Bruning vond mijn Manus Peet goed. De Poverello en wij hebben veel smaad te verduren. Doet mee aan onze strijd. In de nieuwe socialistische samenleving komen wij misschien tot Uw God. Het kapitalisme is de zonde.’ Dit dunne, impressionistische melodietje (het zij euphemistisch gezegd) wandelt boven de al te zware bassen van een honderdtwintig vermelde bronnen en artikelen en een kleine honderd citaten. Wij vragen ons af, tot wat voor lezers Querido zich met deze lectuur-impressies richt. Bedoelt hij ontwikkelde leeken in te leiden in de Franciscuslitteratuur, dan ware een ordelijk litteratuur-overzicht doelmatiger. Wendt hij zich tot vakmenschen en Franciscuskenners, dan weten wij niet of zijn bibliografisch apparaat hun veel verrassingen zal brengen, om van zijn commentaren niet te spreken. Is echter zijn (onbewuste) bedoeling, de lezer te imponeeren, dan is hierop wellicht hier of daar nog kans, maar zulk een resultaat valt uitteraard buiten de litteratuur en behoort veeleer tot de ziel- of natuurkunde. Intusschen blijven wij in deze uitsluitend letterkundig bedoelde beschouwing natuurlijk af van de oprechtheid van Querido's menschenliefde, die hem nog steeds aan zijn gevoelssocialisme doet vasthouden. Over het gebrek aan een eigenlijke gedachtengang behoeven we ons overigens niet te zeer te verwonderen, wanneer we bedenken, dat 't immers een der pretenties van Querido is, een behandeling te geven vanuit zijn ‘scheppende verbeelding’. Deze scheppende verbeelding n.l. verkondigt luide haar superioriteit ten opzichte van het lagere denken, zooals dat in de wetenschap culmineert. Het wekt in dit verband echter bevreemding, dat Querido in zijn essays het zoo weinig met die | |
[pagina 282]
| |
scheppende verbeelding blijkt aan te durven. Voor een aanzienlijk deel blijft hij, naar we zagen, steken in zijn ‘lagere’ lectuursfeer, welk gemis hij tracht te vergoeden òf door te verklaren, dat zijn studie slechts ‘fragmentarisch is bedoeld’ (bl. 73), òf door te beloven, ‘afzonderlijk’ of ‘elders’ op een of ander terug te komen, (bl. 26, 60 noot en 65 noot, 79) òf door te verzekeren, dat hij ‘diametraal staat tegenover....’ of ‘in vele opzichten afwijkt van....’ zekere aangetroffen beschouwingen, met welke verzekering ge het in vele gevallen stellen moet. En meent ge, dat nu de artistieke herschepping aan het woord zal komen en de verborgen naam der dingen u zal worden ontraadseld, dan blijkt, wat zich hier als in-schouwing komt aandienen, vooreerst slechts 't reeds gesignaleerde en zeer bedrijvige misverstand, dat het wezen der dingen zou bestaan in hun.... milieu. Geduldig wacht ge maar weer, tot de noodige ‘atmospheer’ -requisieten zijn aangerukt en b.v. Franciscus behoorlijk ‘wandelt onder de olijven’. De laatste procenten der analyse zullen alles goed maken, denkt ge. Die adjectieven, die elkaar weerspreken, of gedeeltelijk elkander bedekken als medaljes op een sigarenkistje, zijn wel een beetje hinderlijk. Maar ge herinnert u te rechter tijd, dat men bij impressionistische schilderijen de oogen half dicht moet knijpen: zoo vloeien die bijvoegelijkheden ongeveer ineen en begrijpt ge tenminste, dat Franciscus geen kantoorbediende was. Het tweede opstel heet ‘Remy de Gourmont, Balzac en Sainte-Beuve’. Op de eerste vier bladzijden zal de schrijver een ‘scheppende karaktistiek’ geven van De Gourmont. Nu kan men als regel aannemen, dat, hoe minder Querido in zijn essays citeert, des te meer kans er is op lectuur.Ga naar voetnoot2) Het citeeren begint nog al bescheiden, zoodat eenige verwachting niet onredelijk is. Maar wat moet ge nu aanvangen met die vreemde meneer, over wiens breede slapen een blauwe ader van Montaigne zwelt en kronkelt, welke heer, een handkoffertje dragend, waarin zijn groen gebit phosphoriseert, zijn eigen botjes wil proeven, doch toch maar de voorkeur eraan geeft, om gedurende de 23 uren van 't etmaal, dat hij niet door mediaevalsche koorts en wroeging gekweld wordt, zijn hersenschors met hiëroglyphen vol te krabbelen en met ontstellende veerkracht te springen op de gezwollen moraalbuit van de Fransche bourgeoisie en haar traditie? Onderwijl plant hij bovendien nog theoriëen van Nietzsche de latijnsche aarde in en mengt er doorheen een brok Baudelaire-hoon alsmede luid uittartend, duivelsch lachen van De Lautréamont; ook laat hij wel, onder een dalmatica, het blonde beest opbochelen en krijten. Er is al evenmin iets met dit fraais te beginnen als met de inktpot (bl. 133), 't kruidnagelenbusje (134), 't driftige.... portaal (133) en verderop met de keukendeur (166), de vlooien (168, een bizonder soort, dat op.... linnengoed ‘aast’) en de kom | |
[pagina 283]
| |
azijn (181). Maar goed, dit verdraagt men nog, dit is nu eenmaal scheppende verbeelding. Je went eraan. De meer rechtstreeksche karakteristiek, die met haar twintig benamingen voor De Gourmont en haar vijftig hem toegekende eigenschappen nog alleszins overvloedig is, zal misschien nog veel goed maken. Dingt Querido zelf op deze abundantie al iets af, door aan te geven, dat De Gourmont soms zus, dan zoo, of om beurten weer anders was, hij vindt die variëteiten dan toch belangrijk genoeg, om ze te vermelden. De indruk, die ge thans ontvangt, is, dat De Gourmont ongeveer alle mogelijke menschelijke eigenschappen tegelijk bezeten heeft. Want dit is geen karakteristiek meer, doch een cirkel van uitersten op sexueel, artistiek, psychologisch, karakterologisch en wijsgeerig-religieus gebied, waarop Querido aanwijzingen doet met 't platte van een lineaal. De Gourmont was erotomaan en had iets geslachtloos; hij hekelde religie en bezat godsdienstige verfijning, hij was een, zij het passief, modernist en tevens mal-achterlijk behoudend; vinnig en hoffelijk, nerveus en koel, individualist en objectief, was hij een man van de wrangste accenten en meteen subtiel; leed hij aan geestelijke atrophia, terwijl hij hunkerde naar zielsontleding; bezat hij broze schiftingsdrang en mijmerend sarcasme; was hij een mengsel (welk dan ook, C.R.) van mystiek en vrijdenkerij en een anarcho-aristocraat. - Zijn we onbillijk? We kijken de bladzijden maar weer eens over en bevinden 't geknoei telkens nog erger, dan we reeds dachten. Men eindigt in verontwaardiging. Zulke bladzijden zijn een slag in 't aangezicht van de goedwillige lezer. 't Is waar, er staat ook nog in, dat De Gourmont een essayist was - en een Franschman. Het lust ons niet, de kreupele ‘gedachtengang’ van dit essay verder voor u te volgen; die is, ‘kalm overdacht, eigenlijk om te proesten’ (bl. 144), zijnde àl te rijk aan ‘trillende en ontrillende intervallen’ (146). Querido's voorliefde geldt natuurlijk Balzac en we durven niet beweren, dat hij deze en andere lievelingsauteurs (b.v. Brederode) niet eenigszins annexeert; vooral de lof op Balzac klinkt à clef. Wanneer Querido deze naam moet schrijven, zendt hij hem meestal een klinkend adjectief als heraut vooruit; zoo leest ge van ‘walvischachtige, rigoreuse, onstuimige, machtige, roekelooze, geniale, daverende, zwijmelende, overdaverende’ Balzac. Balzac is o.a. ‘een gargantuellische lacher, een megalomanische toorner, een roekelooze zeeroover, een literaire mastodon.’ De karakteristiek is weer zeer overvloedig en daardoor met haar eigen karakter in strijd. Bijna vermakelijk is 't, ook in dit opstel te zien, hoe onrustig de schrijver wordt, zoodra hij een professor citeert of bespreekt. Want wat de dominee is voor Kloos, is voor Querido de hoogleeraar. Hij kàn dit soort menschen maar niet in hun waarde laten, wordt terstond ironisch, begint gefingeerde twistgesprekjes, kortom, maakt 't u moeilijk hem in dit opzicht au sérieux te nemen. Onmiddellijk springen twee | |
[pagina 284]
| |
dingen in zijn bewustzijn, soms op de tong: 1. Ik weet ook veel. 2. Ik ben bovendien scheppend kunstenaar. - Nu, wel gefeliciteerd, 't is werkelijk walvischachtig, maar zoolang Uw essays niet beter zijn, zullen we 't de professoren maar vergeven, dat ze geen Querido heeten. De kleinere opstellen over Kropotkine en Brederode, die het boek verder vullen, leveren voor ons doel geen nieuwe gezichtspunten op. Ook hier weer de denkmethode van de geringste weerstand, karakteristieken in superlatieven naar alle zijden tegelijk, een druk etaleeren van aardrijks- en geschiedkundige bizonderheden, kortom, het bekende onordelijke optrekken van eenige zeer bont gecostumeerde waarheden-als-koeien. Zoo toont zich Querido inderdaad ook in ‘essay en critiek’ de radicale impressionist, die hij is; de uitsluitend horizontaal geörienteerde. Zijn werk kent in 't algemeen slechts de neven-, nauwelijks eenige onderschikking. Beperking in 't onderwerp, diepgang in de conceptie, gradatie in 't oordeel,Ga naar voetnoot3) orde, logica, climax in de voordracht blijven hem vreemd. Het afdwalen der gedachten is tot methode verheven; elke nieuwe afdwaling wordt door een Romeinsch cijfer schaamteloos aangegeven en bekroond. Zelfs de bladzijde scheldproza (116), die gericht schijnt te zijn aan zekere R.K. en/of Calvinistische jongeren, is niet raak. Zij schijnt in te houden, dat ‘wij’ stiekemers zijn. Geheel duidelijk is alleen, dat Querido hier weer eens ‘diametraal staat’, ditmaal tegenover.... zichzelf (zie bl. 175/6), want zijn bezwaar tegen Sainte-Beuve is juist, dat deze 't zedelijk karakter van de kunstenaar in de letterkundige beoordeeling betrekt. - En mijn belezenheid? Mijn enorme kennis? - Moet ge als kunstenaar U daarop laten voorstaan? Er is overigens veel belezenheid en er zijn vele bibliotheken. En de menschen, die daarin de weg weten, zijn allicht achtenswaardige lieden. Zoo ook gij. Maar we geven U veel van Uw bronvermeldingen, 't grootste deel Uwer citaten, al Uw diametrale posities en beloften, benevens voor f 3.90 Umbrische goudglanzende atmospheer ten geschenke voor één verstandigGa naar voetnoot4) woord over Uw eigenlijke onderwerp, of, bij gebreke daarvan, voor één eenvoudig, juist adjectief. Dat gemis aan omtrek bij Querido wordt zoo langzamerhand abject. Zou het on verbeterlijk zijn? Het ware tragisch. |
|