Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Pieter Lenaerts van der Goes
| |
[pagina 275]
| |
Wanneer ik U kusjes geve
reken ik alleen te leve.
Al de rest en is maar druk,
smert, verdriet en ongeluk,
zingt deze dichter, en Pieter Lenaerts zingt het hem - zij het op eigen vooys - even hartstochtelik na. De erotiese drift, die zich kleedt in het gewaad van de laatmiddeleeuwse liefde beheerst elk van Pieter Lenaerts' verzen. Met de Brune de Jonge is er alleen het verschil, dat deze wat verder in de 17e eeuw staat en bovendien het masker der dienende, ridderlike liefde heeft afgeworpen. Pieter Lenaerts heeft dit niet gedaan, maar het valt niet moeilik, achter zijn woorden de bedoeling te raden; hij is met hart en ziel gebonden aan de lusten van 't vlees. De opdrachten van zijn verzen vertonen een bonte warreling van vrouwenamen; bestendigheid is verre te zoeken en men kan hier gerust een der gezegden van de oude Jan de Brune uit het capittel der liefde aanhalen: De eene lust, de ander kust,
zoo baert de een' lust d'ander lust.
Deze oude volkswijsheid schijnt echter niet tot Pieter Lenaerts te zijn doorgedrongen. Want, al stort hij, na door een der vele liefsten afgewezen te zijn, zijn gemoed uit in de verzen: Ick dan aldus ellendich
Gestooten van der hant
Is mij, arm knecht, nootwendich
Een troostbaer onderstant, want
niet en coemt hier van dan
sterven in den brant
Hij weet drommels goed, dat dit niet gebeuren zal en dat hij weer even welgemoed en met hetzelfde gemak een ander liefdes-objekt zal bezingen, en da capo! Maar - en dit is het wat zijn verzen verre beneden die van de Brune de Jonge doen staan - hij voelt niet dat hij ééns met lijf en ziel zal omkomen in de voortdurende, verwoestende brand der liefde, die zich manifesteert in talrijke Catharina's en Cornelia's. Hij is een zorgeloze troubadour die elke dag zijn hart aan een ander liefje verpandt. Maar toch meent hij het dikwels wel ernstig: Van mijn kintsche dagen
Heeft zij mij verheucht:
In mijn zins behagen
Stont geen liever Jeucht,
Die mij mocht verblijden gans.
Lijf, goet en leven
| |
[pagina 276]
| |
Was haer gegeven,
Maer zij gaet nochtans
Met een ander aen den dans.
In deze laatste strofe breekt werkelik in de laatste regels, met de versplintering van het ritme, een mensenhart. Hier is Pieter Lenaerts dichter. Ware hij ouder geworden (waarschijnlijk was de dichter nog jong toen hij deze verzen schreef, en, zo hij al niet vroeg gestorven is, hij heeft nooit meer iets gepubliceerd) dan zou niet onwaarschijnlik een omkeer in hem hebben plaatsgevonden en zou hij zich, als vele andere Renaissance-dichters, wel hebben kunnen ontworstelen aan de gewilde preciositeit van taal en ritme. Want een begaafd dichter, in aanleg, is onze Pieter zeker. Daarvan getuigt menige strofe. En wat vooral deze dichter belangrijk maakt, is, dat hij, evenals de Brune de Jonge, de vergankelikheid in zijn verzen betreurd en vervloekt heeft om die vergankelikheid zelve. In zoverre staan zij beide tegenover en boven Jacob Cats; evenals de laatste, werden zij verbrand en verteerd door een voortdurende laaiïng der hartstochten, maar zij hebben de hartstocht betreurd òm het verlies ervan, niet zoals Cats uit een laffe angst voor de wrekende gerechtigheid. En alleen daarom zouden deze beide dichters een grotere plaats in onze literatuur geschiedenis verdienen dan die, welke zij nu innemen. De uitgave van Pieter Lenaerts' werk lijkt ons dan ook gerechtvaardigd, al hadden we - in de vorm van een bloemlezing - liever gezien dat een aantal minderbetekenende verzen van Pieter Lenaerts waren vervangen door evenveel goede van Jan de Brune de Jonge. Maar misschien wijdt de heer Meertens mettertijd zijn krachten nog eens aan het samenstellen van een bloemlezing, waarin méér Zeeuwse dichters - ik denk o.a. aan Reinier Telle, Hondius, v. Borssele, de Hubert, e.a. tot hun recht zullen komen.Ga naar voetnoot1) Ga naar voetnoot1) Ga naar voetnoot1) Ga naar voetnoot1) Ga naar voetnoot1) |
|