Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 272] [p. 272] [Gedichten van Han. G. Hoekstra] Blinde passagier door Han. G. Hoekstra. Matrozen vonden hem. Hij lag in 't ruim tegen een ruwe kist geleund en sliep. Ze brachten hem aan dek. Wankelend liep hij met hen mee. Er stoven vlokken schuim over zijn voeten, maar hij zag het niet - er was iets waaraan al zijn aandacht hing, ergens in hem zong een herinnering met de zee samen een tweestemmig lied. Sneeuwschuim en stormen, zingende matrozen. Uit welke haven had hij zee gekozen.... waar was hij zoo verloren scheep gegaan onder drie sterren en een gele maan.... waartoe dit en tot welken prijs. Wie riep hem, en wie bracht hem hier.... Wat was hij op een vreemde reis méér dan een blinde passagier....? [pagina 273] [p. 273] Tweesprong door Han. G. Hoekstra. De bloemen lagen smal en teer als kleine wonderen in het gras; wij waren kinderen als weleer, terwijl uw hand mijn hart genas. De torens in de stad staan recht, een eenzame agent gaat rond, ik heb u goeden nacht gezegd, en kus aandachtig uwen mond. Wat rest van dit zachtzinnig feest....? ik weet het niet, dit is voorbij, maar mòòi, maar dròmmels mooi geweest God zij met ons met U en mij...... Vorige Volgende