Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Friese kroniek 1928 en '29
| |
[pagina 245]
| |
wel aan 't verleden als aan de toekomst en daardoor een blijven bestaan. Daarom levensvreugde.... ondanks de vergankelikheid. O frjeon, Jy binne wei; wy haww' Jo brocht
Nei 't lêste sté; en hwet ik sjong is wei,
Ef hast forgoen - o, ûnbegryplik eat!
Forstoam, forgoen en dochs yn ljochte dei!
Heel duidelik spreekt de dichter over zijn werk en taak in de verzen XIV, XXII en XXVI. Het eerste noemt hij: ‘Hwet de dichter witte moat’ en dat zijn dan de wonderen van de jeugd, de weldadigheid van de natuur en de levensgemeenschap van het dorp en als hij de nachten niet kent daar Rilke van spreekt: En o, as er de nachten net binne, sa binne er de dagen
Mei de ljeafde fen'e ljochte himel
En al ierde' waerme gloede!
En as de frou er net is dy 't libben tôge,
Sa is er de mem, dy't it jimmer jaen scil,
Siele, dy't slachten omfettet.
Zijn liefde tot de mensen gaat naar de zwalker, naar de boer die zijn bedrijf ziet vergaan, omdat hij niet de hoogste prijs weet te krijgen voor zijn vee en 't loon van de arbeider niet beknibbelt en die nu in een diakonie-huis zijn leven, zonder wrok, rustig verder voert, omdat hij 't leven neemt zoals 't is. Het eenvoudige trekt hem; zijn werk is dan ook vrij van de dichtershoogheid, hij erkent 't onvermogen van de dichter, een zeldzame bekentenis in onze tijd: It moast nou wêze - ik bin sa âld -
Dat ik it wêzen fen'e dingen iepen lizze koe;
Dat ik út'e bylden wei - sa as hja dat sizze -
Komd wie ta de djipste krêft.
Mar, o hwet ik fiel is net as de boarstrige skors
En it sêfte moas fen'e stammen;
Even zeldzaam is in onze tijd ook een lied op de kleine-bourgois (XX), waar weer de alles omvattende liefde van Postma in uitkomt, tegelijk met een zachte kritiek op enkele moderne dichters. Ik zou 't wel voor U neer willen schrijven maar citeerde al te veel. Lees het zelf. De Ljochte Ierde werd de bundel terecht genoemd en deze aarde geeft de dichter een oneindigheidsgevoel maar nog geen Godzoekend verlangen. | |
[pagina 246]
| |
Twee proza-verhalen.R. Brolsma. De Boer en de Arbeider op Ekema. W.A. Eisma, Ljouwert. Beide verhalen zijn zoals we dat van Brolsma gewoon zijn: zuivere typering van de personen die met een tikje humor gezien zijn. Vooral in 't eerste vinden we die humor. De boer kan geen arbeider houden omdat hij vooral 's morgens nog al humeurig en oplopend is, totdat hij in Haeye iemand vindt die hem staat. Maar zijn drift verdwijnt daarom niet en breekt op een drukke hooidag voorgoed zijn gezondheid. Zijn schoonzoon neemt 't bestuur van het bedrijf over. Een eenvoudig verhaal uit 't gewone boerenleven, maar gezien met sympathie voor de mensen in hun dageliks bedrijf. En hier en daar een aanduiden van de achtergrond van 't leven. De Skarlún is de geschiedenis van het Friese Boefje, naar 's lands gelegenheid verfriest. Raak geschetst is de rouwe omgeving van de jongen thuis, zijn omgang met zijn schoolmakkers. Hij komt in aanraking met een jeugdige, zwervende koopmandief die hem op 't verkeerde pad brengt. Bij vonnis van de rechtbank wordt hij ter beschikking gesteld. Dit werk is evenals de Boer en de Arbeider een reeks goede taferelen, tot roman is 't nog niet geworden. 't Is liefdevolle copiëerlust, die ons niet de gave roman schijnt te kunnen geven. De Friese schrijvers zouden veel kunnen leren bij de Noorse. | |
Vertalingen.Dr. G.A. Wumkes. ‘Der stiet biskreaun’. Terecht ziet men in Friesland in dat zonder goede vertalingen de Friese litteratuur niet tot bloei kan komen. 't Is dan ook verblijdend dat van allerlei terrein zeer waardevolle lektuur wordt aangeboden. Ook voor de vorming van de taal is dat van groot belang. Het eerste boek geeft ‘bijbel-fries’ voor elke dag en is van de ijverige bibliothekaris van de Provinciale Bibliotheek, die daarmee bewijst dat de zaak van 't gebruik van 't Fries in 't godsdienstige hem nog zeer ter harte gaat. Het bevat goed gekozen gedeelten van de Bijbel die uit de grondteksten zijn overgebracht. Tevens is dit een goede voorbereiding voor de Bijbelvertaling en een inleiding op 't gebruik ervan. Hier en daar zijn wel aanmerkingen op de taal te maken; Dr. Wumkes zelf veranderde ook nog al eens van uitdrukking, zoals blijkt wanneer we dit werk vergelijken met een verzameling bijbelgedeelten van een tiental jaren terug van zijn hand. Het zou zeer gewenst zijn wanneer Friese predikanten en | |
[pagina 247]
| |
schrijvers dit werk eens goed nagingen en hun opmerkingen daarover de schrijver kenbaar maakten, zodat met hulp van velen een zuivere, verheven en infriese vertaling voorbereid werd. Het tweede werk heb ik gelezen op een avond toen de woeste Westerstormen om ons huis gierden en de pannen van 't dak roffelden, een goede begeleiding bij deze novelle van de ook in Holland naar ik meen, weinig bekende Theodor Storm. De Schimmelrijder is een verhaal uit 't Noordfriese leven, uit de strijd tegen de zee. Een van de dijkgraven uit vroeger tijd rijdt nog, zo laat Storm vertellen, bij onstuimig weer over de dijk. Hij heeft zijn leven verloren toen door een dijk op zijn initiatief en naar zijn ontwerp, tegen de zin van de overige ingelanden aangelegd, de polder bezweek. De eens arme boerenjongen, opgeklommen tot dijkgraaf, werd door de eerzucht bevangen en stond in betrekking met de duivel van wie hij ook de schimmel kreeg. In 't verhaal is waarheid en bijgeloof dooreen gemengd zoals de oude schoolmeester opmerkt die 't doet. Aan de hoorder en lezer de taak het te schiften, als hij dit wenst! 't Is een realisties gegeven, maar toch met romantiese trekken bewerkt. Storm is een noordfries, die in 't Duits zijn werken schreef; ongetwijfeld heeft mee 't ontwakend stambewustzijn bij de Friezen Visser er toe gebracht deze novelle te verfriesen. Hij gaf ons daarmee ook goede lektuur. De vertaling is niet steeds zuiver, hier en daar onjuist, maar dat betreft kleinigheden. Van T.E. Holtrop verscheen enkele jaren geleden een vertaling van Hamlet, tans kwam van de in 1923 overleden schrijver uit ‘Julius Caesar’. Het verschijnen van deze vertaling wijst er op waar vandaan de Friezen kracht willen zoeken voor hun strijd; men sluit hierdoor aan bij een traditie uit de negentiende eeuw, toen ook Shakespeare werd vertaald. Het steeds weer gaan naar Engeland wijst op een voor velen nog onbewuste stamverwantschap. Wij zien in de litteratuur weerspiegeld het streven van tegenwoordig: een ontwaken van de groot-friese gedachte en een versterking van eigen kultuurleven door verwante invloeden te assimileren. Nu moet nog het ‘venster naar 't noorden’ geopend worden. | |
Litteratuur-geschiedenis.D. Kalma. De Fryske Skriftekennisse fen 1897-1925. Diel IGa naar voetnoot1). Zal er een bloeiende Friese litteratuur ontstaan, dan zal deze meer dan tot nu toe bestudeerd moeten worden. Deze uitspraak klinkt op 't eerste horen vreemd. Laat ik het verduideliken. Er is in Friesland te weinig continuïteit tussen de schrijvers van de verschillende generaties en ook tussen die van dezelfde generatie. Dit is wel te begrijpen. Elke auteur begint vrijwel opnieuw. De eerste taal waarin hij wordt | |
[pagina 248]
| |
onderwezen, soms ook in litteratuur, is het Hollands. Pas later maakt hij kennis met de Friese letterkunde. Hollandse, misschien ook meer Europese invloeden hebben op hem gewerkt, zeer weinig de Friese. Hij geeft zijn schoonheidsontroering nu in eigen klanken, weinig vaak aansluitend bij wat bestond. Een groep wordt heel zelden gevormd. Straks komt een ander en gaat dezelfde weg. Zo wordt de letterkunde 't werk van opzichzelfstaande werkers. Die indruk maakt altans de litteratuur op mij. 't Kan zijn dat een nauwer bestudering nog een verwantschap eens toont, voorlopig zie ik die nog niet. Boeken als 't bovenstaande zijn daarom belangrijk. Ze vergemakkeliken, altans 't krijgen van een overzicht en zullen velen aansporen tot studie om ook eens een schrijver door wie men getroffen wordt grondiger te bestuderen. Want ook dit is juist in Friesland lastig. Veel werk ligt in de tijdschriften en kranten en tot lezing daarvan komt men niet zo gemakkelik. Kalma behandelt een belangrijke periode; het tweede deel dat 't werk van de jongeren zal geven, zal echter nog meer geven dan dit, dat ± 1914 eindigt. Hij beperkt zich niet tot 't aestheties-belangrijke, wat heel goed gezien is. Vooral voor de Friese letterkunde zou een dergelijke opvatting te eng zijn. Heel de uiting van 't geestelik leven voor zover dit in 't Fries gebeurde, wil hij bespreken. De verklaring van de droeve toestand van de literatuur ± 1900 zoekt Kalma voor een groot deel in de ekonomiese toestanden. Naar mijn mening zit deze meer in de eigenaardige opvatting van defriese taalstrijd die men toen had; de z.g. volksschrijvers sluiten zich geheel op in 't volksfries en daardoor werden de meer kunstzinnigen en intellektuelen afgestoten. Pas wanneer 't onderwijs beter wordt, ontstaat een kring van mensen die een andere kunst kan waarderen. Dit verbeterd onderwijs heeft ook meegewerkt aan 't tot stand komen van de jongfryske beweging. Op de Gymnasia en H.B.S.-en werd toen meer dan te voren aan de Nederlandse kunst na '80 de aandacht gewijd, dat moet op de kunstzinnigen een bevruchtende werking gehad hebben. Deze faktor heeft Kalma wel wat over 't hoofd gezien. Een afdoende verklaring van de geestelike verschijnselen zal wel nooit gegeven kunnen worden, ze alleen uit materiële omstandigheden te verklaren lijkt me eenzijdig. Overigens is dit boek goed geslaagd. De samensteller groepeert de schrijvers om de tijdschriften, voor zo ver mogelik, en brengt zodoende enige orde in de grote groep namen. Bij de bespreking van de personen afzonderlik had ik graag iets meer vernomen van hun leven daar dit dikwijls in nauw verband staat met hun werk. Dan, hoewel de schrijver objektief wil zijn, moet de gebruiker niet vergeten dat dit, en spesiaal voor hem die een leidende plaats innam, biezonder moeilik is. Terecht spoort Kalma dan ook aan tot eigen studie om zich zelf een oordeel te vormen. In de jaren 1928 en '29 kwamen nog enkele andere werken uit; de uitgevers vonden ze echter niet belangrijk genoeg om hier aangekondigd te worden: ze werden ons niet toegezonden. |
|