Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] [Gedichten van Jan H. Eekhout] De terugkeer door Jan H. Eekhout. Doods bittere land ver achter mij gelaten, waar niets ik dan mijn eenzaam Zelf bezat, Treden mijn voeten thans de gouden straten, o Liefde, van Uw onvermoede Stad! Wist gij niet, dat mijn duistre ziel U haatte toen, Liefde, gij ook mij verkoren hadt? Op welken golfstroom deedt gij mij verlaten 't land, waar ik bijna Uw bestaan vergat? Ik weet alleen: ik ben niet eenzaam meer: het zacht licht dat ik in mijne oogen vind - ik werd een minnaar en ik werd een kind - vind ik, ontroerd, in andere oogen weêr.... Hoor, hoe de onstuimige klokken in den wind juub'len van wonderbaren wederkeer! [pagina 126] [p. 126] De rattenvanger van Hameln, voor A.J.D. van Oosten. Hij was een ranke stille vreemdeling. Hij kon een engel of een duivel zijn. Aandachtig spelend stond hij op het plein en zond zijn lied uit door de schemering. En wie het lied bereikte, hen beving, onstilbaar, het verlangen naar een rein geluk, dat ergens, wereld-ver, moest zijn. Droeg elk het niet in zijn herinnering? De man ging heen en floot en floot en floot het zoete lied van liefde en van dood. Kinderen en dichters volgden snel zijn schreden. Tusschen de heuvelen verdwenen zij en keerden nimmer. - God vergeve het mij, dat om dien man 'k hartstochtelijk heb gebeden! JAN H. EEKHOUT. Vorige Volgende