| |
| |
| |
Boekbespreking.
Liederen van den Arbeid, door Martien Beversluis. Uitg. N.V. de Arbeiderspers. Amsterdam 1929.
Het is nog maar enkele weken geleden, dat wij bij het reviseeren van drukproeven, (o, verfoeilijke hondenbaan) verzen onder handen kregen van Martien Beversluis en dat wij bij het lezen van een te corrigeeren versregel, de tweede en de derde verder lazen, om tenslotte het geheele vers vanaf den titel opnieuw te beginnen en uit te lezen, hardop voor te lezen, ook stuk voor stuk de overige verzen, die in de proeven staken. En dat, toen ze ‘op’ waren, één van ons uitriep: ‘Kerel, kerel, wat zijn ze toch prachtig.’
Ik verzeker u dat, als er één bewonderaar is van Beversluis' kunst, dat ik dat ben. Ik behoef u zeker niet meer te verzekeren, dat als ik mij aan iets of iemand geef, dat ik het enthousiast doe, met heel mijn hart.
Beversluis heeft mijn geheele enthousiaste bewondering.
Sterke Hollandsche zanger, die met bijna volmaakte technische vaardigheid, het woord in zijn rithme jaagt, zijn bandelooze ziel laat jubelen, tot je hart er van bonst en je hoofd er van davert.
Ik luister naar hem, zooals ik eens luisterde, naar die schallende lijster in onze bloesemende kerseboom.
Maar deze bundel is een laf verraad en een vloekende leugen.
Een verraad jegens zichzelf, een leugen van zijn kunst.
Was deze dichter een niet te verwinnen vrijgeest?
En is deze bundel niet een poging tot het kiezen van een zeker bewust doel, waaraan hij zijn kunst dienstbaar tracht te maken, waaraan hij zijn geest ten offer brengt?
Moet er een nieuwe socialistische zanger, als opvolger van Adema van Scheltema gefokt worden, die minder bescheiden, zijn verzen zegt voor de wijde krans van enthousiast applaudiseerende A.J.C.-ers?
Het schijnt zóó, en dit beteekende allemaal niets, als het maar waarachtig was.
Als Adema van Scheltema uit een waarachtige ontroering zijn socialistische zangen zingt, zijn marschen slaat, zijn strijdliederen laat dreunen, is dit één en ondeelbaar met zijn ziel.
Als Guido Gezelle, René Declercq, Albrecht Rodenbach hun Vlaamsche strijdzangen schrijven, zijn deze geboren uit de heilige ontroering. Maar deze liederen van den arbeid, van een cliché socialisme, dragen een opgeplakte stemming, een gewilde, misschien goedbedoelde, maar telkens hopeloos mislukkende sfeer.
Zijn virtuooze techniek bedekt niet de valschheid. De ontegenzeggelijke bekoring van de stampende cadans van zijn versmaat betoovert ons niet. De holle inhoud klinkt te luid.
Het is in deze verzen uitsluitend techniek, koude techniek.
In zijn voorwoord lezen wij:
‘Deze verzen hebben hun ontstaan te danken aan het verzoek der V.A.R.A. om op den avond van 30 April en den morgen van 1 Mei 1929 eenige liederen voor te dragen, die in overeenstemming waren met het karakter van deze socialistische wijdings-uren.
| |
| |
Voor hen, die in de ontwikkeling van mijn poëzie tot heden belangstelden, zij opgemerkt, dat vóór deze uitgave nog een bundel lyrische gedichten is geschreven, die volgt op mijn Canzonen, welke bundel later zal verschijnen.
Ik heb dit werk aan hen, die mij nader brachten tot het socialisme, aan Greet en Ger. Zwertbroek gewijd.’
Gelegenheidsverzen dus, geschreven op verzoek.
En de aangekondigde lyrische tusschenbundel moet waarschijnlijk een overgang vormen van Canzonen naar deze arbeidsliederen, om hen die belangstelden (tot heden) in de ontwikkeling van zijn poëzie, het aanvaarden van deze schijnbare ommekeer makkelijk te maken.
De verzen van dezen bundel zijn arbeidsverzen, ongetwijfeld.
De wevers, de dorschers, de bouwers, enz. In deze onderwerpen geen nieuwe gezichtspunten, integendeel uiterst traditioneel.
Nu zou ik hiertegen geen enkel bezwaar hebben, indien ons van deze menschen iets belangrijks, iets nieuws,.... neen,.... goed, maar dan iets waarachtigs verteld werd. Het is slechts een oppervlakkig geredeneer over dat, wat zij alzoo doen. We wisten dat reeds lang en het is ons vóór Beversluis, reeds meermalen verteld, en lang niet zoo oppervlakkig.
De dorschers.
In 't holle donker van de schuur,
(in wolken vliegt het stof),
daar staan de dorschers in 't gedreun
De vlegels op! De vlegels neer!
De ééne valt na d'andere weer!
En in dien maatslag danst het graan
ten voeten, waar de dorschers staan.
Daar staat een lichtstreep als een balk,
Die valt, als in een oud tafreel,
Die schijnt op kiel en norsch gelaat,
en op de sterke hand, die slaat,
Ja, zoo doen de dorschers, dat wisten we reeds van de Clercq. Maar ‘deze arbeidskerk’ is iets nieuws. Nieuws?? Het is valsch. Het is hol. En natuurlijk moet het licht hier op het norsch gelaat vallen. Een ander gelaat is in arbeidsverzen niet mogelijk, ook al geeft de dichter in het voorgaande geen moment aanleiding tot deze norschheid. Maar dit is nog niet eens het slechtste. Wat echter te denken van dit:
Rondom hem bonst het hol antiek
der slingerklok, melancholiek.
Of rent een koortsig klokje, ziek,
het uur af in zijn mechaniek.
Maar zeker streelt de zon haar wiek
langs man en werk en tijdmuziek.
Hij weegt en wikt en balanceert
de voortgang, die hij repasseert.
De eindeloosheid peilt hij met
zijn passer, cirkel en pincet.
Heel het heelal, dat vliegt en wendt,
is hem vertrouw'lijk en bekend.
| |
| |
Het is een dor rim-ram. Het rammelt van binnen. Het is een nietszeggend dom gehorrel, een vervelend spel van woorden.
Maar ik zou Beversluis zelf willen vragen, of hij deze bundel als geïnspireerde kunst beschouwde, ik zou hem willen vragen wat er van zijn reputatie als kunstenaar over moet blijven als wij lezen:
Ik ken alleen haar jong gezicht,
dat teer en bleek trezoor.
Maar ginds weet ik de steenen poort,
Ik ken het uur van komen aan
die, als een beest met rauwen roep,
brult naar den hemel heen.
Vaak maakt haar rank voorbijgaan mij
Want welke bel luidt droever dan
Dit is valsch tot in het hart, valsch sentimenteel, hol gephraseer. En kreupel in zijn gang, terwille van het rijm.
Dit:
Want welke bel luidt droever dan
is eenvoudig onzin.
Elk vers, een enkele uitzondering daargelaten, is dood als een pier, doodgeredeneerd, doodgeversificeerd. Ziel, een brandende, een ontroerde ziel mist totaal. En al komt hier en daar een poging naar een diepere stemming, het mislukt, en ontaardt in een duf gemoraliseer. Geen moment waarachtige bezieling.
Uitroepen als: O volk! O land! klinken hol-pathetisch. Termen als: ‘Vastaaneengesloten’, of ‘het zwerk van onze vrijheid’, zijn kwasi-flink en op den draad versleten. En Arbeid met een groote A schijnt toch wel heel echt bedoeld!
Om toch maar een goed beeld van ellende en verschrikkelijkheid te geven grijpt de dichter links en rechts, hevige ronkende beelden, die het vers zwakker in plaats van sterker maken:
Als heksen hurkend om de touwen,
De vingers tasten in de mazen,
als vogels zijn zij over azen
Eén vers mag ik uitzonderlijk zien: De Smid.
Het is echter in 't geheel geen arbeidslied in socialistische zin, het is een ‘tof’ tippelend liedje, tot het slot, dat davert van snorkende banaliteit.
De smid.
't gelaat van driften wit,
| |
| |
Nu de moraal:
den droom, waarvoor hij strijdt,
Ferm zoo! Hm....
En nu het snorkend slot.
der schepping, die mij spoort.
Neen, ik ben nog een bewonderaar, een waarachtig bewonderaar van den kunstenaar Martien Beversluis, maar ik ontken in deze bundel de zoozeer gewaardeerde kunst van deze dichter.
Volgens het voorwoord is de dichter, dichter bij het Socialisme gebracht. Het kan zijn. Uit deze verzen blijkt het nergens. De illustraties van Nans Amesz vind ik verre van fraai. Ze zijn stellig modern, en even stellig in strijd met de versletenheid van de gedichten, waaraan ze zijn ontleend.
Neen, deze Liederen van den Arbeid, maakten mij ontsteld, en bedroefd, en met zorg lees en herlees ik De Hulstboom, De Distel, Het Wad en Stervende Vogel.
JAN H. DE GROOT.
| |
Oorlog, door Ludwig Renn. Geautoriseerde vertaling door Arthur Müller Lehning. Uitgave Erven J. Bijleveld, Utrecht.
De kroniekschrijvers van ‘Opwaartsche Wegen’ hebben enige malen over de wassende stroom van oorlogslektuur geschreven en het twijfelachtige van de pacifistiese waarde er van.
Als we Krieg naast Journey's end en Im Westen nichts neues leggen, dan is Journey's end het meest literair en romanties, het boek van Remarque laat het meest het demoniese van de oorlog en het ontstaan van het nieuwe gemeenschapsgevoel zien; Renn is nuchter-zakelik, het meest ‘betrouwbaar’; maar is nog altijd niet achter de portée der dingen, die bij beschrijft. Hij schrijft geen geschiedenis, maar kroniek. Renn gold voor onkwetsbaar in de loopgraven; inderdaad is hij ongeveer dezelfde gebleven na vier jaar oorlog. Daarom staat hij in de laatste maanden als een vreemdeling in het Duitse leger; de ontbinding ziet hij aan met ergernis, maar ze heeft op hem geen vat, hij begrijpt het niet. Hij heeft nog pas het ijzeren kruis le klas gekregen, waarom zou men zijn plicht niet doen?
Hij is bewonderenswaardig Renn, zeker; toch is het goed dat de wereld niet de wereld van Renn is, want hij is toch een machine, Renn; hij zou met dezelfde plichtsbetrachting tien en twintig jaar blijven doden en zou nooit begrijpen, dat hij aan een misdaad meewerkte.
Daarom is Oorlog zo'n vermoeiend boek; op elke bladzij doet Renn kalm zijn plicht; als het ook hem wel eens te veel wordt, dan schaamt hij zich. Maar als zijn meerderen zeggen, dat dit niet nodig is en dat hij wat rust verdiend heeft, dan vindt hij het weer best. En ondertussen wordt met de eentonige herhaling van altoos dezelfde gevechten, waarvan we de portee nooit vatten, met verachting van alle literatuur, verslag, getrouw verslag uitgebracht van wat een gewoon loopgravensoldaat van de oorlog zag.
Dit boek is geen literatuur; het is een dokument, een oorlogsdokument. Als we dit lezen, be- | |
| |
grijpen we pas, dat Remarque schrijven kon. Ik was doodmoe na het lezen van dit boek. Een kroniek van meer dan 300 bladzijden van almaar dezelfde aaneengerijde verschrikkelikheden.
v. H.
| |
Individu en Gemeenschap, door Prof. Dr. Ph. Kohnstamm. D.A. Daamen's Uitgevers Maatschappij. N.V. 's-Gravenhage. (z.j.)
De betekenis van dit boek valt grotendeels buiten de belangstellingskring van ons tijdschrift, maar wie aan literatuur doet, slaat vanzelf acht op alles wat het geestelik leven van zijn tijd bepaalt. En dit is een belangrijk boek als geestelike reflex. Terloops verwijs ik naar zijn opstel over het Amersfoortsche censuurgeval; K. was een van de weinigen, die toen verstandige woorden sprak.
v. H.
| |
Daer Slae Gheluck Toe, door Lettice U. Cooper. Amsterdam. Van Holkema & Warendorf's U.M. (z.j.).
Een historiese roman uit de oude school. Als literaire gebeurtenis is het verschijnen en het vertalen van dit boek zonder enig belang. Voor wie nog van Van Lennep of Conscience (Wade en Dethich lijken in hun tekening heel veel op de Koninck en Breydel) houdt, is dit boek wel een aardige variatie op het programma. Want de intrigue is inderdaad hier en daar niet onaardig; de karaktertekening is onbelangrijk en op zijn hoogst typering; de historiese waarde is aanvechtbaar, maar het boek laat zich tamelik vlot lezen.
v. H.
| |
Eiberslust, door W. Schippers. Tweede druk. J.N. Voorhoeve, Den Haag (z.j.).
De tweede druk van een goed boek. Geen mooi boek. Schippers kan eigenlik niet schrijven; hij gaat in de tekening zijner figuren niet verder dan wit en zwart; zijn stijl gaat op stelten. Maar zijn werk wordt niet anders gepresenteerd dan als evangelisatielektuur voor eenvoudige mensen. En dan blijft er niet anders over dan te zeggen, dat dit verhaal met al zijn gebreken de grote les van naastenliefde en van vertrouwen in Gods bestuur op eenvoudige wijze leert.
v. H.
| |
De ondergang van het roofslot, door P. de Zeeuw J. Gzn. 1929. J. van Bleek (Bootsma & Co.) 's-Gravenhage.
Een jongensboek naar een oud recept: een roofslot, gestolen geld, gevangenschap en ontvluchting, een onderaardse gang, ditmaal van een uur lang, en een goed einde: de held van het verhaal eindelik weer bij vader en moeder terug. Iets zal de jongens in deze gegevens altijd blijven boeien; maar toch raken deze verhalen afgedaan en wij gevoelen geen behoefte dit verdwijnen tegen te gaan, al bestaan er heel wat minder jongensboeken dan die van de heer de Zeeuw.
v. H.
| |
Palle Jarmer, door Morten Korch. Uit het Deensch vertaald door E. Koefoed-Pennings. N.V. van Holkema & Warendorff's Uitgevers-Mij., Amsterdam.
Dit verhaal bevat nog heerlike ouwerwetse romantiek: een oude molen, waaraan een oude sage verbonden is, die elke huisvrouw op de molen met grote rampen bedreigt.
Een allerliefst meisje van onopgehelderde afkomst, een ander die met alle geweld dit lieve kind ongelukkig wil maken. Liefde, haat, wraak, sluipende treden, bijna een vreselike dood, redding als het water tot de lippen staat (letterlik), verder een massa naïevelingen, die om het hardst meewerken, om ten slotte alles goed af te laten lopen. Er zit een massa aardige stof en ook boeiende vertelkunst in; jammer, dat we er niet meer in kunnen geloven.
v. H.
| |
| |
| |
Het groote warenhuis. Roman door Sigfrid Siwertz. Geautoriseerde vertaling uit het Zweedsch van Mr. J.J. ten Siethoff. Den Haag. J. Philip Kruseman. (z.j.).
Dit boek is, als zijn tietel doet verwachten, een beetje rommelig. Het biedt van alles te koop: van sarkasme tot sentimentaliteit toe. Maar het is niet vervelend.
Het is een bonte rij personen die dit warenhuis vullen: Goldman, de direkteur, een klein, lelik joodje, die tot een karikatuur van een zakenmens wordt verwrongen, een klein beetje de speelbal van zijn verschillende chefs en ten slotte van de kleine Alfred; de barones, frivool alleen door het gemis van een solide man, die ze ten slotte in Wecksten vindt; de onderdirekteur Asklöv, die in de speelgoedafdeling een speelpop voor het leven vindt, die pas in de 2e afdeling van het boek echt zijn vrouw wordt; de étalage-artiest Dupré, die verliefd wordt op een van zijn reklamepoppen, die in een van de mannequins later levend wordt; de reklamechef, de enige die nooit sentimenteel is; Sporre, de detective, die zorgt voor het melodramatiese element. De levens van al deze personen en vele andere lopen door elkaar, de band is hun arbeid bij Goldman en de nuchter-humoristiese wijze, waarop de schrijver ze tegenover de werkelikheid plaatst; een enkele maal ook in de werkelikheid. De auteur heeft nog al een optimistiese kijk op het leven, al hangt Sporre zich op, wordt Philips verbrand, Dupré bedrogen; ten slotte komt het meeste terecht en leven we in een nog al brave wereld, al wil ze wel bedrogen zijn.
Voor ons publiek niet bepaald de beste lektuur; kwaad kan het overigens niet veel; het is moreel alleen wat oppervlakkig; literair verliest men er niet veel bij, als men 't laat liggen; amusant is het dikwijls wel; in de kritiek op mensen en maatschappij is het 't best.
v. H.
| |
Kinderleed, door Thomas Mann, vertaald door C.J.E. Dinaux. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn. z.j.
Dit verhaal is klaarblijkelijk opgezet om de laatste bladzijden te ensceneeren. Daardoor boet de geschiedenis ons inziens wel in, wat de compositie ervan betreft, die we niet anders dan matig kunnen noemen. Maar de uitnemende en uitvoerige detailteekening van het professorengezin vergoedt dit tekort zeker. De hoogleeraar in de geschiedenis, prof. Cornelius, heeft een groot gezin, waarin de achttienjarige Ingrid en de zeventienjarige Bert en hun vele artistiekerige kennisjes modern doen. Behalve de beschrijving van de gezinsleden en de wel wat al te uitvoerige teekening van den huisknecht Xaver, geeft het boekje het verhaal van een feestavond ten huize van den professor, op welken avond bij gramofoon-muziek gedanst (?) wordt. Lorchen, het jongste dochtertje, de lieveling van den geleerde, danst met een der gasten en wenscht, dat hij haar broer was. 's Avonds in haar bedje schreit zij heete tranen en alleen haar vader begrijpt het leed van zijn kind.
Het begin van dit verhaal is wat stroef geschreven, de zinnen zijn wat gecompliceerd. Verderop drukt dit bezwaar niet meer. Wij zijn blij, dat dit boekje den Hollandschen lezer in vertaling wordt geboden.
P.H.M.
| |
Het juiste woord. Een moderne handleiding voor ieder, die het juiste woord op de juiste plaats wil spreken, door Mr. J. Boonstra. Wed. P. van Waesberge en Zn., Rotterdam.
Een modern boekje! Geschikt b.v. als men een geschenk moet aanbieden en men met den mond vol tanden staat. Men slaat vooraf pag. 161 op en leert een twintig regels enthousiasme. Moet men een vergadering leiden dan doet men verstandig het boekje mee te nemen om voor verschillende mogelijkheden gedekt te zijn. Daarom had het beter in zakformaat kunnen verschijnen. Bij het graf van een weldadig man, vervult pag. 169 ons van groote droefheid. Een gevaar is altijd dat er meerdere bedroefden hun ontroering van dezelfde pagina hebben opgedaan.
| |
| |
Het zou dan meerstemmig gezegd kunnen worden. Als men dit boekje bezit en men is op de juiste plaats, dan kan men het juiste woord spreken.
v. D.
| |
Ridder en Heilige. Het leven van St. Franciscus van Assisi, door A.M. v.d. Krafft. Baarn. N.V. Hollandia Drukkerij. 1929.
Een zeer uitvoerige beschrijving over het leven en werken van St. Franciscus. Het boekje is in de eerste plaats geschreven voor jonge menschen.
Na het vele dat in de laatste jaren over deze groote figuur is geschreven en uitgegeven, is dit werkje wel zeer uitvoerig en volledig, maar daarom nog niet belangrijken.
v. D.
| |
Van de onrust der ziel.
Van twijfel tot zekerheid.
Beide uitgaven J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1928, 1929.
Door een vergissing werd het eerste van deze twee deeltjes het vorig jaar niet aangekondigd.
Groningen heeft het voorrecht, dat nu reeds twee jaar achter elkaar een vijftal lezingen worden gehouden over verwante onderwerpen, die te samen een soort kursus vormen. De namen van de ‘kursusleiders’, de professoren Aalders, De Groot, Haidjema, Van der Leeuw, Van Veldhuizen, De Zwaan; Dr. Roose en Ds. Tichelaar geven ongeveer het gehalte der lezingen aan.
Deze voordrachten Zaterdagsavonds in de Martinikerk gehouden, behandelden het vorig jaar ‘de onrust’, ‘de twijfel’; dit jaar het komen tot ‘zekerheid’. Het is om jaloers te worden op de Groningse gemeente.
v. H.
| |
Van toen wij vrij werden, door Aug. C.J. Commissaris. Tweede deel. Van Vrijheid naar gelijkheid 1853-1903.
Bij J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij N.V., Groningen, Den Haag 1929.
Het eerste deel kondigden we ongeveer een jaar geleden aan, het gaf de emancipatie der Katholieken van 1795-1853. Dit tweede deel eindigt met de dood van Schaepman. Dit dee behandelt voornamelik de politieke strijd en het leven van enkele voorname katholieke leidersl
v. H.
Ontvangen: Tekst en Uitleg. De Spreuken van Salomo I, door Prof. Dr. B. Gemser. Uitg. J.B. Wolters, Groningen, Den Haag. 1929. |
Een nieuwe Nederlandsche Spraakkunst, door J. van Ham en Dr. S. Hofker. Eerste deel. Derde druk. |
Bloemlezing uit de Nederlandsche letteren, door Dr. E. Rijpma. Derde druk. Beide uitgaven bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1929.
v. H. |
Driebladige Maandkalender. J.N. Voorhoeve. |
Veiligheid, zekerheid en genot. Elfde druk. Meer dan zeven millioen uitgegeven in vele talen. J.N. Voorhoeve, 's-Gravenhage. |
Schoolopvoeding en Onderwijs, door P. van Duyvendijk en J.B. Visser. |
De Wereld en die daarin wonen. Deel IV, door A. van Deursen. J. Overweel en W. de Vries. Beide bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1929. |
v. H.
|
|