| |
| |
| |
Kroniek.
Nellie van Kol.
Met haar is een zeer merkwaardige vrouw weggenomen. Een bruiloftskind. Een vrouw, die van haar heil niet kon zwijgen. Een vrouw, die al maar zong van haar geluk in geloof, van haar grooten vrede, die alle verstand te boven gaat. Zij beleed het, jaren geleden: ‘Ik ben bekeerd, en wedergeboren geworden.’ Zij is gekomen van het natuurlijke tot het geestelijke, van vaagheid tot vastheid, van zoeken tot gevonden hebben, van duisternis tot licht, van dood tot leven. Ja, tot leven! Het is iets dat een volkomen scheiding maakte tusschen het toen en het daarna; het was een volkomen vernieuwing en herschepping, een overplanting in een geheel anderen grond: van uit den bodem van het aardsche en vergankelijke, het leven met Christus in God.’
't Werd een wonder, 't werd een feest.
Er is feest in mijn ziel, want de Heiland kwam in....
En uit dezen grooten rijkdom is een noodwendigheid gekomen, onbedwingbaar zijn de zangen uitgebroken:
Dan moet ik grijpen naar pen en papier
De echo van al dat gekweel en getier,
En nu is zij ingegaan tot de eeuwige feestvreugde. Er sloeg toch wel even een schaduwstreep over ons, om het voorbijgaan van deze vreugde-zangeres.
v. D.
| |
Jac. van Looy.
Jac. van Looy is dood. Dat is het laatste bewijs van zijn menschelijkheid. Dat is het laatste bewijs van zijn leven.
Is er werk aan te wijzen van inniger menschelijkheid en van dieper leven?
Was van Looy geen zuiver werker?
Gaat niet door heel zijn werk een levens-adem en de zuiverheid van een zee-wind onder den Hollandschen wolkenhemel?
Hij was zoo heerlijk gezond, maar ook zoo eerlijk fijn in zijn kunst.
Daarom is de natuur bij hem zoo geliefkoosd en hebben zijn oogen de kleuren gedronken als een dorstig dier, dat zich verzadigt aan een koelen vijver.
Hij ging onder de bloemen van zijn land en met de dieren des velds als een trouwe wachter aan een zekere poort.
Wie zou de kleur uitnemender kennen van de purperen bloem, of het goud van een wegstroomend korenland?
Was 't dan wonderlijk, dat de Zuidelijke tooverhemel hem dagen en nachten deed droomen en ontroeren en de zachte wind en de warme geluiden en de eeuwige lach van een hooge zon hem vervulden van kleur?
* * *
| |
| |
Hoe moeilijk is 't nu, om van dezen gullen-en eenzaam machtigen geest een nagedachtenis te schrijven, 't Leeft nog alles en uit dorre gebroken aarde is altijd weer teruggekomen het leven in de jonge heerlijke frischheid.
* * *
't Is toch onmogelijk van zijn werk al de kleuren te zeggen, want het staren in die zon maakt mij het onderscheiden moeilijk.
Zijn Proza is enkel kleur, licht, leven, sfeer. Een vaart, een overweldigende vaart, stuwt de woorden achter elkaar aan en plaatst het waargenomene zoo, dat het tot leven en beweging komt en gaat pralen in al de levenspracht.
Feesten, met zoo ontzaglijk veel levensgeluk. Veel optimisme, veel leven. Dat is zijn palet met de meest luide verven. Ontroerende figuren zijn opgestaan, groot zijn ze opgerezen en gegaan over het onmetelijke land.
De ondoorgrondelijkheid van het leven is hij, begenadigde, van zoo heel nabij genaderd, zoodat hij kon luisteren naar den geest der dingen.
Maar bovenal stond daar de wereld voor hem, sterk en breed-uit, op vaste sterke stutten. En het was scherp aangegeven en omlijnd met forsche contouren om de werkelijkheid te versterken.
De wonderlijke avonturen van Zebedeus.
Hier werd hij aangevallen en beschuldigd. Deze avonturen zouden, wat de stijl betrof, onder invloed staan van Dante, den Bijbel, Cervantes, Shakespeare enz..... Is er verdere bewondering noodig?
Een donkere kerk, waarin diep-weg een kleine vlam, een licht-bal hangt, blijft buiten deze vreemde stralen donker. Totdat de oogen, die moeten bewonderen, zelf verlicht worden.
Gekken is een zonne-boek. Daar is alles verguld. Het heeft licht geregend, en de schaduwen zijn gekleurd.
Reizen is de tooverpracht van de warme onbekende verte.
Jaapje en Jaap. Een boek als een kind, waar je zoo heel veel van houdt. De zorgen worden grooter met elk jaar. Dat wordt vleesch en bloed, dat niet van ons gescheiden kan worden.
* * *
Zoo is zijn werk gereed gekomen. De kleuren zullen verdrogen en de penseelen verstijven. Maar wij zullen drinken, nog jaren van zooveel weelde, van zooveel goud.
v. D.
| |
Een paal in losse bodem.
Wie van de verhoudingen in de letterkundige kring der Jong-Katolieken niet op de hoogte is, zal het nieuwe maandschrift ‘De Paal’, waarvan zo juist het eerste nummer verschenen is, ongetwijfeld met eenige bevreemding lezen en zich dan afvragen of men hier met een gerechtvaardigde aanval op misstanden, dan wel met een hetze tegen zekere bestaande reputaties te doen heeft.
Onze jong-Katolieke letterkunde is ongetwijfeld belangrijk, en daarom wil ik trachten in een kort woord in het licht te stellen, hoe men zijn houding ten opzichte van het nieuwe maandschrift ‘De Paal’ dient te bepalen.
Toen eenige jaren geleden Gerard Bruning, de leider der jong-Katolieken stierf, werd zijn plaats voornamelik ingenomen door Jan Engelman en Anton van Duinkerken. Eigenaardig was het echter dat de door Gerard Bruning verzorgde letterkundige rubriek in het dagblad ‘De Morgen’ in handen kwam van Ton Kerssemakers, een volgeling van Moller, die echter zijn eerste sporen op het gebied der letteren nog moest verdienen. Dat tussen hem en de andere leiders spoedig een konflikt uitbrak, spreekt wel vanzelf. Kerssemakers eiste een vernieuwing die totaal overbodig was, en toen zijn positie aan ‘De Morgen’ hem onmogelijk werd gemaakt, richtte hij het maandblad ‘De Paal’ cp, waarvan het eerste nummer voor me ligt.
| |
| |
Men kan er van zeggen, dat het ontstaan is uit een misverstand dat wortelt in bekrompenheid, Kerssemakers wil precies hetzelfde als van Duinkerken: een goede Katolieke kunst. Maar er is dit verschil tussen hen, dat van Duinkerken werkelik goede kunst maakt, terwijl Kerssemakers volstaat met het geven van afbrekende kritiek, die veelal niet of zeer onvoldoende gemotiveerd is.
Nu zou dit allemaal nog niet erg zijn, wanneer wij de indruk kregen, dat Kerssemakers dit alles eerlik meende, maar mag men eerlikheid verwachten van iemand die zich door middel van pseudoniemen verviervoudigt, en uit deze pseudoniemen een ‘redactie’ samenstelt? En wat kan men voorts nog voor onze letteren verwachten van een scheldvers als dit:
Anton van Duinkerken.
Zodra Uw jeugd voorbij is
Dat haat ge al wat vrij is
Ge praat dan van studeren,
van wetenschap en dichtersmaak
is dooier dan een houten staak.
Afgezien van het feit, dat men hier niet van een vers kan spreken, is het verwijt, dat van Duinkerken moet treffen, volkomen ongegrond. Alleen zijn ‘Jehanne d'Arc’ is al méér waard dan dit hele Paal-nummer; dit vers zegt in enkele regels overtuigend wat Kerssemakers c.s. vergeefs trachten aan te tonen. Als er iemand in Katolieke kringen is, die het eerlik meent met de kunst dan is het van Duinkerken, en men mag de enigszins despotiese aanleg, die hij zeker bezit, niet gebruiken als een stok om de hond te slaan.
Dit eerste nummer van de Paal vind ik hoogst belangrijk, òmdat het zo hoogst onbelangrijk is. Het staat op dezelfde hoogte als het gemiddelde peil van het fascistiese schendblaadje ‘De Bezem’. En daarom meende ik het hier als zodanig te moeten signaleren. Ongetwijfeld zal er dezer dagen in Katolieke kringen - tenzij men het blad doodzwijgt, wat zeer verstandig zou zijn, maar wel niet gebeuren zal - heel wat stof opwaaien, en de lezer van Opw. Wegen is dan reeds enigszins georiënteerd.
Het ware wenselik, dat Kerssemakers c.s. vóór zij een blad van 32 pagina's groot oktavo volgoten niet inferieure beweersels, de waarde inzagen van Léon Bloy's woord, dat in dit nummer (o parodie!) voorkomt: ‘Het is tans niet meer de tijd om te bewijzen dat God bestaat. Het uur slaat waarop men zijn leven voor Jezus Christus geven moet.’
Van Breen.
| |
Een prachtidee.
Van het mannetje, wiens onmiddellijke voorouders de broodboomen van midden Afrika bewoonden.
Van het mannetje dat blijkbaar getrouwd is (hoe is 't mogelijk) en uit een schromelijk gebrek aan zelfkennis zijn vrouw een abonnement op HET AMUSANTE WEEKBLAD wenscht te geven. Als verrassing.
Als verjaarscadeau.
Terwijl:
Ja, terwijl zij zich beiden een gratis amusant dagblad, met ochtend-, middag-, avond- en zondagseditie kunnen verschaffen.
Door een blik in een spiegel of een blik naar elkaar te werpen. Voor andere lach-op-gezagwellustelingen kan een abonnement op een bekend hoogstaand christelijk literair maandblad uitkomst brengen. Men bepale dan in het bijzonder de aandacht bij de achter-buiten-pagina, rechts beneden.
En hunne wegen zullen nimmer opwaarts gaan.
| |
| |
| |
Oorlogsliteratuur.
In de Fransche letterkundige kringen is eenige weken geleden een kleine beroering ontstaan in verband met de oorlogslitteratuur. De knuppel is in het hoenderhok geworpen door een zekere mijnheer Norton Cru, die in een boek, getiteld Témoins, een 350-tal oorlogsboeken, waaronder ook romans, onder de loupe neemt en ze keurt op hun documentaire waarde. Er blijft dan van die romans al heel weinig over. 't Is volgens Norton Cru, vrijwel alles arrangement. Noch de toestanden, die beschreven worden, noch de data, die genoemd worden, kloppen met wat werkelijk in die en die sector op die en die datum plaatsvond. De taal, die men de soldaten in de mond legt, de gevoelens, die men hen toeschrijft, 't is alles heel anders dan in de werkelijkheid. Wie dus zijn kennis omtrent de oorlog uit zulke boeken denkt op te doen, wordt ten eenenmale verkeerd ingelicht.
Prof. Daniël Mornet, zelf een ancien-combattant (zooals trouwens Norton Cru ook) heeft aan dit boek een zeer waardeerend artikel gewijd. Maar de eigenlijke romanschrijvers zijn in het geweer gekomen. Roland Dorgelés, de schrijver van Les Croix de Bois en Jolinon, schrijver van Valet de Gloire, gesteund door critici als André Thérive en René Lalou, hebben op krachtige wijze hun goed recht verdedigd. Hun betoog komt ongeveer hierop neer: Wanneer een boek een evocatie wil zijn van gebeurtenissen, dan is het noodig, dat men er iets anders in vindt dan dorre feiten. Die feiten moeten de drager geworden zijn van de ontroering van de schrijver, die ze belicht en groepeert vanuit z'n persoonlijke visie. Zóó eerst worden ze tot leven gewekt en zóó eerst wordt het mogelijk dat iemand, ook al heeft hij het beschrevene in de détails zelf nooit zóó meegemaakt, het toch oogenblikkelijk als waarheid erkent, omdat hij de diepere beteekenis ervan als waarheid ervaart. Het overweldigend succes van het boek van Remarque wordt niet verklaard uit de daar vermelde feiten, maar hieruit, dat de wijze waarop die feiten belicht zijn, in de ziel van het tegenwoordig geslacht zulk een gevoelige klankbodem schijnt te vinden.
Want wie, als Norton Cru, in de eerste plaats naar feiten vraagt, moge niet vergeten, dat ook de wijze, waarop de wereldoorlog in de ziel der menschheid z'n terugslag heeft gehad, een feit is, en een zeer belangrijk feit zelfs. De houding, die men aanneemt tenopzichte van de oorlog wordt niet in de allereerste plaats bepaald door wat hij was, maar door de wijze waarop men erop gereageerd heeft. Uit de oorlogslitteratuur nu blijkt wel, dat de stemming der schrijvers voor het overgroote deel anti-oorlogsgezind is. En dat ze daarbij de sympathie van het groote publiek aan hun zijde hebben, wordt bewezen door de juist nu weer zoo sterk toenemende belangstelling voor oorlogsboeken.
| |
Een nieuwe Nederl. hogeschool.
België, dat zich opmaakt om een eeuw van onafhankelik volksbestaan feestelik te herdenken, heeft de rij van feestelikheden prachtig ingezet door een onrecht, dat even oud is als de Belgiese staat, weg te nemen. Waalse arrogantie had een door de historie enigszins opgedrongen eenzijdigheid tot een evangelie verklaard. Met Vlaamse goedmoedigheid is het onrecht lang gedragen, maar een steeds sterker Vlaams bewustzijn is met de jaren gegroeid, en in literatuur en politieke leven langzaam tot een kracht geworden, die op de duur erkenning afdwingen moest.
Al kunnen we nog dageliks opmerken, dat Vlaam en Waal niet gemakkelik aan één tafel zitten, toch begroeten we het feit, dat de stichting van Willem I herleeft, als een bewijs dat er toch sinds 1830 heel wat veranderd is, dat er een nieuwe geest van onderling begrijpen en waarderen in kiem en aanwezig is, ondanks alle geschetter, dat er rond dit besluit heeft geklonken.
Deze vernieuwde universiteit heeft dan ook naast haar kultuurtaak ook een belangrijke positie bij de pacifikatie tussen de twee volksgroepen van onze buurstaat.
Deze ‘pacifikatie van Gent’ zal misschien door vele ‘nadere Unie's’ bevestigd moeten worden, en zal misschien ook nog wel eens door nieuw misverstand worden verstoord.
Maar toch betekent ze voor de Vlaamse zaak een flinke stap vooruit.
Verbroedering is natuurlik in de strijd der Vlamingen nooit het naaste doel, maar ook dat hoge goed wordt door deze kapitulatie der franskiljons een stap nader gebracht.
| |
| |
| |
Hopman-Engelkes.
In de A.R. Rotterdammer van Zaterdag 8 Maart wordt de eigenaardige kritiek, vooral van Dr. Engelkes op het laatste deel der Chr. Lett. Studiën onder de loupe genomen.
Het belangrijkste in deze beschouwing is wel de overtuigende wijze, waarop wordt betoogd, hoe verouderd het standpunt der beide heren is. Begrijpelik als oud-liberale stelling in de N.R.C., onvergefelik in Woord en Geest.
Dat ze in een bepaalde bundel, in een of meer opstellen, niet vinden, wat ze van Chr. lit. kritiek hadden verwacht, wie zal het verwonderen? Niet altijd zijn we even gelukkig, niet altijd bezitten we het volle verantwoordelikheidsgevoel; meermalen zijn onze beschouwingen dualisties; goed, allemaal toegegeven. Maar er bestaat Chr. literaire kritiek - en als ze er niet was, zou het ons als een schande voor de voeten moeten worden geworpen, dat we ze niet gaven. Maar het is absurd de mogelikheid en het recht ervan te ontkennen. En het is onbillik van het weinige dat er is, niet dankbaar te erkennen, dat het zijn aparte taak heeft, die het enige malen reeds naar behoren heeft vervuld.
Als er geen Chr. letterk. Studie is, bestaat er ook geen Chr. literatuur, dan is al ons werk, in onze kringen, in ons tijdschrift overbodig. Beweringen, die Hopman waarschijnlik ook wel voor zijn rekening durft te nemen. Dan is het ook niet meer nodig en mogelik om over Roomse literatuur te spreken, etc., maar dan moeten we ook de kalender van 1880 weer boven ons bureau hangen!
| |
Greshoff en Donker.
Anthonie Donker beklaagt zich over Greshoff. In De Stem en bij een mijnheer van de Nieuwe Rotterdammer.
Je kunt, heeft Donker ondervonden, van Greshoff houden, totdat hij iets wat je heilig is, of jezelf, raakt. Dat komt, omdat Greshoff met zekere virtuositeit een zwakke plek weet te ontdekken en met buitengewoon veel plezier van die kennis misbruik weet te maken. 't Is dikwijls buitengewoon genoeglik om te lezen, en er zit altijd een fond van waarheid in, maar 't is altijd een gedeelte van de waarheid, die hij naar voren keert. Door deze eenzijdigheid voelt het slachtoffer zich altijd onrechtvaardig behandeld. Als het dan daarna nog tot een diskussie komt, is het mogelik van beide zijden met veel overtuiging eigen gelijk vol te houden.
Ja, maar, zegt Donker, de ene week vertelt Gr. dat het publiek een hoop stommelingen is, en de volgende het tegenovergesteld. Maar, beste Donker, heeft Gr. niet beide keren gelijk, of ongelijk, om het even, maar zijn niet beide stellingen met evenveel vuur vol te houden? Is het karakterloos, dat Gr. zijn naam onder beide stellingen schrijft? Je tweeërlei uitleg bij het woord leiding en leidertje bewijst immers volkomen, dat men schijnbaar met zichzelf in tegenspraak kan zijn en toch volkomen eerlik en te goeder trouw zijn, en niets aan zijn karakter bij derg. schijnbare inkonsekwentie inboeten.
Het enig verschil tussen jullie beiden is, dat jij verantwoordelikheidsbesef toont te bezitten en Greshoff dit voor zichzelf lochent. Natuurlik kon Gr. van zichzelf beter weten; als hij zich geen taak stelde, waarom zou hij dan telkens zo in de kontramine wezen? Telkens meent hij wat recht te moeten zetten; hij is net zo goed als alle andere recensenten een opvoedertje van onmondigen, een kritiese zedenverbeteraar en een veertiendaagse voorlichter. Wie is meer aan het ‘saneren’ dan Jan Greshoff?
Après tout, is het Critisch Bulletin iets anders dan de recensierubriek van andere tijdschriften? Ik vermag het nog steeds niet in te zien.
|
|