hautaine klanken, die zoo subtiel en onstoffelijk even trillen en dan vlug, haast nerveus vergaan, komt het gevoel van groot bezit over mij. Hier is een verzameling van kostbaar glas, van weelderigen rijkdom en gratievolle lijnen. Welk een verrukking van fabelachtige techniek.
....: zij reit der dingen namen
Tot levende gezangen samen....
* * *
Hier slaat de deur van de ziel wijd open voor de droom. Hier gaat de stilte op zilveren voeten. Dit is een sprookjeswereld, waarover het goud van den zomer en het zilver van den winter afwisselt, met al de wonderen der getijden. En er is de liefde en het leed gelegd op de menschen, wien te leven minnen was, ‘of wien althans de liefde leven zijn moest.’
Schoonheid en onstoffelijk.
* * *
‘Verzen’ als de eerstelingen van een komende schat, de weelde van een voorhof.
‘Praeludiën’ als de muziek, die geheimzinnig de zinnen roert.
‘Stemmen’ met een harteklop, waarin de rust en de wijsheid het rhythme zijn.
‘Vergeten liedjes’, als sieraden van zeer oude tijden van zeer kostelijke waarde.
‘Carmina’, het machtig klinkend hooglied.
‘Sonnetten’, de strenge snoeren van brillant.
‘Zonnewolken’, waarachter een gouden licht doorbreekt; en dan al de weemoed van de vreemde landen....
Dit zijn de schatten die verzameld zijn in een hoog gebouw, dat wij nu bewonderen, maar dat voor zoovelen ontoegankelijk is. Door de wondere klanken, die door open vensteren klinken, worden wij gelokt en betooverd; anderen zijn stil en luisteren in verbazing of ontroering, anderen verstaan ze niet.... want deze vensteren zijn van de wereld afgewend en staren naar een andere wereld, een eigen wereld, die niet stoffelijk is.