Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
De laatste en de eerste rondeGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 34]
| |
Maar als ge deze vreugde zult hebben doordacht, (of liever) doorvoeld, dan zult ge er de diepste leegte van weten. Ik geloof niet, dat ‘hemelsblauw, sneeuwwit en zonnegoud’ de essence van dit leven zijn en ‘een brand, die den zomer lachend verduistert’ is niet de grootste vreugde en zeker niet de diepste. Ik heb in dit boek bovenal gemist ‘de zuivere glimlach’, het neuriënde geluk, dat zich om alle dingen legt als een diepe, gouden glans, verinnigend. Het blind geweld van het zonnegoud heeft hem de oneindige troost van een zachte lamp, ver in een al te zeer vereenzaamden en versomberden avond, doen vergeten. Het leven te dwingen tot het uiterste, ‘alle krachten saam te spannen tot éénen ruk’, is zeker een soort vreugde: een vreugde, waarvan de kern een wanhopig, verbitterd en schreeuwend verzet is. Maar de werkelijke, diepste kern van alle leven (van alle vreugde dus zeker) is de zingende, zwevende stilte, die glanst in de groote oogen van een klein kind, die trilt in de brooze handen van een oude vrouw, reeds langen tijd door ons geweld alleen gelaten: het is de stilte van den witten Kerstnacht, ver buiten deze wereld, van God. Daarom is de ‘adembeklemmende spanning’ van den Doolaards roman niet werkelijk, is de sensatie geforceerd, daarom is het een spanning die u niet grijpt dan van buiten af. Het roert ons hart niet, omdat het aan de diepste waarheden van dit leven schokkend en oorverdoovend voorbijraast.
Gij zult dit ook in (zeer) veel van zijn poëzie terugvinden, want daarenboven lijkt mij zijn bewogenheid allereerst rethorisch en pas in de tweede plaats psychisch. Of, sterker: hij ziet literair, hij spreekt literair, hij voelt literair, en het ergste is nog, dat hij dat meestal zelf niet weet. Soms zingt hij zich boven zijn rethoriek uit: de geforceerde klanken van zijn bulderende woordenreeksen voegen zich dan plotseling tot een heldere melodie, de woeste, breidellooze bergstroom mondt in een strak, kristallen meer. Het lijkt mij toe, dat zijn groote taalgevoeligheid hem dan de juiste woorden vinden doet: ook déze poëzie is in diepste wezen rethorisch. Een sterk voorbeeld hiervan is zijn vers: ‘Ik dank U....’ uit den bundel ‘De verliefde betonwerker’, waarin ge na veel holle klanken eensklaps staat voor de wondere slotregels: ‘Om haar te dragen door het woud der nachten
zonder één wankeling.’
Omdat hij weet, dat in een moderne roman de lyriek als zoodanig niet op haar plaats is (lyrisch proza is geen proza) zult ge dit hier bijna niet vinden. Maar zijn bewogenheid is toch allereerst artificiëel: de rethorische heeft hij in zijn roman gecombineerd met en grootendeels vervangen door een tweede: de filmische. De Russische en soms ook de Fransche films leverden hem de fragmentarische concentratie, het snelle verspringen der beelden, de korte, compacte scènes. Maar omdat hem dit natuurlijker afgaat, omdat mij dit (voor hem) noodzakelijker lijkt, | |
[pagina 35]
| |
lukte hem dit beter. Deze eisch van het moderne proza heeft hij althans ingewilligd: het zuivere, strakke, onvertroebelde constateeren, snel, verspringend en fel. Lees in ‘De laatste ronde’ het fragment over de wedstrijd in het stadion, en b.v. dit korte: ‘De Bugatti deelde het nachtverblijf met twee geiten, en Robert Day sluimerde diep in een vervaarlijk piepend en zeer smal ijzeren ledikant. Een paar keer tastte hij slapend naast zich, stootte zijn hoofd en werd wakker. Twee sterren stonden wit in de donkerblauwe vensteropening. Hij voelde onder zijn kussen naar het kleine portret van Yu, klemde er zijn handen hard omheen en viel vijf seconden later in slaap’. Ik heb den Doolaard hierboven een woord-technicus genoemd en ik zal dit blijven doen, maar dit zou het misverstand kunnen wekken dan ik hem een werkelijk dichterschap wilde ontzeggen. Niets is echter minder waar: soms geeft hij ‘een feilloos schot in de roos’, zooals Marsman dat van hem noemde, dan is hij een van de zeer weinigen zijner generatie die de nooden van dezen tijd omvormde tot het ondefinieerbare complex der poëzie: lees b.v. zijn balladen, waarvan er enkele welhaast klassiek zijn, die van den onbekenden soldaat en die voor een donkere vrouw. En zeker heeft hij in deze roman ons proza met enkele zeer bizondere gedeelten verrijkt, hij heeft (op wellicht nog onvolledige wijze) enkele voorwaarden ertoe daadwerkelijk gedefinieerd, en dit is een niet geringe verdienste. Laat deze voor een groot gedeelte in zijn roman te niet worden gedaan door zijn rethorische geforceerdheid die ik u hierboven omschreef, vast staat, dat hij (artistiek genomen) ons dichter bij het doel heeft gebracht. Lees ook dit kleine fragment (wat mij sterk doet denken aan een film van Réné Clair): ‘Er was geen afstand meer tusschen het grasveld en den diepen blauwen herfsthemel. De lampions dansten tusschen de sterren. Zij wandelden op elkander toe tusschen twee blauwe wolken. Hij greep een ster, hield er zijn handen omheen alsof hij bang was dat de wind hem zou uitblazen en duwde hem sprakeloos in haar wild bruin haar. Toen bekeek hij aandachtig haar heldere oogen, schudde het hoofd en nam de ster weer weg. Opeens viel het licht uit zijn trillende handen en hij duizelde omlaag in den wind, die onder zijn voeten wegschoot. De ster viel met een gerinkel van glas aan stukken. “Wie meer dan twaalf glazen breekt betaalt”, zei de correcte stem van Uncle Tom door den loudspeaker.’
Ik heb dit boek een artistieke winst genoemd en het heeft dus hiermede aan een groot gedeelte van de gestelde verwachtingen voldaan, maar dat ik het tenslotte toch als een teleurstelling beschouw, zou ik willen motiveeren met enkele woorden van Gerard Bruning: ‘Het gaat op een bepaald moment in de kunst om niets anders dan de kunst en op een ander bepaald moment (of tegelijkertijd!) | |
[pagina 36]
| |
om niets anders dan de mensch, maar ditmaal worden de normen van zelve van hooger orde, omdat nu het criterium niet de kunstenaar maar de mensch is.’ Het verhaal is n.l. als volgt. Een jonge man, Robert Day, door een teleurgestelde liefde met zelfmoordplannen bezield, wordt in het ten uitvoer brengen van die plannen op het laatste moment verhinderd door Halling Aarhuus, fabrikant van zoolleer, gloeilampen, automobielen en kunstzijde, aandrijver en beheerder van drie concerns. Robert Day gelijkt sprekend op den fabrikant, die met behulp van den geredden zelfmoordenaar een soort Loewensteinaffaire op touw wil zetten. Robert krijgt nog zes maanden te leven en een Europeesch crediet; hij moet op eerewoord beloven precies na dien tijd terug te zijn en moet dan boven het Kanaal uit een vliegmachine springen. ‘Als lijk kunnen wij voor elkander doorgaan’, zegt Aarhuus tegen Robert. In de zes maanden, die Day dan nog te leven heeft, drinkt, of liever zwelgt hij wat den Doolaard de ‘whisky pur’ van het leven noemt: ongelooflijke verzamelingen gewone whisky en cocktails, en bijna nog grootere hoeveelheden van hetgeen hij voor liefde laat doorgaan maar wat ik als zoodanig niet geconsolideerd hoop te zien. Ik wil aannemen, dat voor een mensch, die zich plotseling lijf aan lijf ziet geplaatst tegenover het groote raadsel van den dood, de remming onzer cultuur weinig waarde meer heeft; ik kan mij zeer goed voorstellen dat zoo iemand alles wat het leven aan intense vreugde geven kan nog eenmaal proeven wil; maar ik weiger aan te nemen dat deze vreugde bij whisky, courtisanes of 150 K.M. snelheid in een race-auto te vinden is. En voor zoo ver Robert Day zijn vreugde bij andere vrouwen zoekt: De stelling, die den Doolaard hem tegen het einde van het boek in den mond legt: ‘Er is alleen maar liefde, wanneer hartstocht doodgewoon is, en het eenige’, lijkt mij op de laatste drie woorden na juist, maar soberheid blijft zelfs in de liefde een der grootste menschelijke deugden. De kern van deze verwilderde hartstocht is (ik schreef het reeds) een wanhopig verzet en zeker geen vreugde, ‘denn alle Lust will Ewigkeit’, en deze hartstocht draagt reeds den dood in zich. De door den Doolaard versmade deugd: soberheid (ik zou deze hier nader willen noemen: de deugd van het eenvoudigste evenwicht) groeit onweerstaanbaar sterk en strak naar de zuil van het witste licht, die de ware vreugde, het ware Leven is. Tenslotte vragen wij naar de Levenswinst. ‘De Laatste Ronde’. Ik geloof, dat het de eerste is. Wij weten nu ongeveer in welke stijl wij moeten loopen, strak en fel, maar dit tempo is geforceerd, en sneller dan het hart en de adem, die het voeden moeten, verdragen kunnen. Bij het ingaan van de tweede ronde hebben wij onze veerkracht zeker verloren, want whisky verhoogt het uithoudingsvermogen niet. En de baan is lang, de tijd kort, dus elke beweging moet nauwkeurig worden getoetst en afgemeten. Want ook (en dit is zeker): het is de finale. Nu of nooit! Het startschot heeft geklonken; de eerste ronde - - |
|