Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Twee van de oude gardeGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 27]
| |
jongeren zijn belangstelling heeft; tenminste, hoe hij over allen zwijgt, gelijk Kloos over hen zwijgt. Toch zouden wij wel eens willen weten, wat zij van onzen tijd nog kunnen waarderen. Aan de andere kant, we verwachten niet, dat ze voor onze tijd nog iets nieuws te zeggen hebben; zwijgen ze daarom over de pogingen van heden? Ook van Looy bleef zichzelf gelijk; maar dat wil hier alleen zeggen, dat zijn werk voortreffelik gebleven is. Zijn Nieuw-Proza begint met Een beeldje, een beschrijving van een Japanneesje als koorddanser in een circustent, een enkele bladzijde, die ons doet beseffen, dat bij Van Looy elke regel kostbaar is. Als van Looy niets te bieden had dan het picturaal vermogen van zijn taal, zou hij reeds tot een van onze belangrijkste schrijvers behoren. Maar hij heeft daar nog boven zijn warme menselikheid. Want van Looy is van de kunstenaars, die elkaar omstreeks '80 vonden, de gaafste, gezondste mens. Daarom is het hem gelukt in de heer van Oudentijd uit De koepel ons een figuur uit de Camera te schetsen zonder Hildebrand's cynisme. Er zit veel goedmoedige humor in van Looy; ze is in dit boek rijkelik aanwezig. Ja, dit boek is waard de tietel van van Looy's eerste werk weer op te nemen. Bij van Looy tellen geen jaren. Daarom doet het er niet veel toe, van welke jaren deze stukken zijn, het loopt nog al uiteen, geloof ik. Het laatste De kandelaar stond, naar ik meen, twee jaar geleden in het Kerstboek van de Wereldkroniek. Vele andere stonden in De Nieuwe Gids. Als van Looy ophoudt met schrijven, is er niemand die hem vervangen kan. Na Kloos en Van Deyssel lazen we Coster en Marsman, wie lezen we na van Looy? |
|