Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 481] [p. 481] [Gedichten van Aldert Jongedorper] Breuk door Aldert Jongedorper Voor A. Gij hebt van Uw leven mij 't schoonste gegeven, ik was van mijn leven het beste al kwijt. Ik zie in den zachten brand van je oogen het bloed van het offer, dat iedere mensch slechts éénmaal vergeeft, zijn zuiverste wensch: Het wit van zijn hart en het licht van zijn oogen. Ik ben met dit offer voorover gestort en tastte ontkracht.... waanzinnig nog rond, haar naam werd mijn hart een schroeiende wond, die duld'looze pijn op mijn levenstocht wordt. Zoo worden de menschen aan elkander gebroken, zoo brak ik aan haar, zoo breekt gij nu aan mij, zoo drijven we voort naar een volgend getij, de zeilen gescheurd en de masten gebroken. Gij hebt van Uw leven mij 't schoonste gegeven, wij zijn van ons leven het zachtste nu kwijt. [pagina 482] [p. 482] Zwarte kwatrijnen door Aldert Jongedorper. Wie in het zachte dons van wellust is geboren draagt smetstof in zijn ziel en is beschoren een lot zóó goed, zóó slecht in 't zegevieren, dat hij in 't eind zichzelve vloekt.... verloren.... Een mensch verdoolt zich hoogstens honderd jaren en jaagt zich voort van angsten naar gevaren, dan is zijn zwerftocht uit en de bestemming van zijn ziel is eeuwig achterom te staren.... Van meisjes vroeg hij 't zacht aroom, het golvend haar: een jongensdroom; maar sedert dien heeft hij veel vrouwen ongevraagd geschonden in hun schroom. Hem die veel menschelijks heeft gesierd ervoer dat hem veel goddelijks gewierd; maar in de kruizing met zijn donk're zonden is bij een vrouw dit hooge goed verdierd! [pagina 483] [p. 483] Vers door Aldert Jongedorper. De wolken trokken over, een zacht vluchten, stoeten gereid, gehoorzaam aan 't teeken, keerend van 't roode verscheiden der zon en groetend het volk, de moeizame bleeken, die, na de sterken, deez' aarde gewon. De tijd liep zich vol in een nameloos heimwee, te laat voor de zon en voor 't sterrengeflonker te vroeg; in de schifting van 't uur verdoemt zich de sterke, naar den zwakke ontzonk er een wijle van 't leven het martelende vuur. O, vrouwen - hoevelen? - die mij begeleidden op mijn zwerfzieke tocht, doch immer weer scheidden, voor wie ik een schamel genoot ben geweest, die van mijn stem en mijn oogen geslagen om het zeer van Uw wonden weigert te klagen om U is deez' aarde mij donker geweest.... [pagina 484] [p. 484] Vertwijfeling door Aldert Jongedorper. Aan den uitersten rand van een onrustig leven O God, mijn lijf in 't zinloos voorwaarts streven kromt zich verdwaasd als ik geheven uit pijn van lust, Uw stem verneem. Mij schaadt de droom van Uw erbarmen, ik draag een teeken in mijn armen, een kruis, een mensch en warmen gloed van vleesch. Zóó sta ik in den vreemden nacht.... God hoort Ge niet? de Satan lacht, hij spot met spijt - een voos gedacht - ik huiver en mijn stem wordt heesch. Vorige Volgende