Nog weer eens Greshoff.
Den Gulden Winckel van 20 November bevat zoveel van en over Greshoff, dat het niet mogelik is dit nummer te lezen en niet nog eens over Greshoff's opvattingen te denken.
Greshoff bedrijft poëzie als amusement, leest zonder dat hem enige mening wat bommen kan, ergert zich ondertussen aan allerlei meningen die hem niet aanstaan.
Toch houd ik van Greshoff. Zijn eenzijdige interpretatie van het woord literatuur komt voort uit zijn begeren om geen enkele schoonheid voorbij te lopen om een verschil in opvatting, wat maar al te veel gebeurt.
Maar hij draaft te veel door. Is het waar, dat iemand een goed kritikus is, alleen maar omdat hij goed schrijft en komt het er niet op aan, wát hij schrijft? Als men zichzelf en anderen zo weinig au sérieux neemt, is het dan wonder, dat het publiek steeds verder van de kunstenaar af komt te staan?
Houd dan maar op met naar Noorse en Finse oplagecijfers te wijzen; want in deze landen heeft men de kunst niet als amusement opgevat en is ze altijd veel meer nationaal van allure geweest en heeft juist daardoor de wereld gewonnen. Als het er niet op aan komt, wat de kunstenaar tot zijn tijd heeft te zeggen, dan vraag ik als Greshoff.... zouden we nu maar niet liever een gramofoonplaat horen?
Jan Greshoff houdt van doorslaan en lacht er om, dat ik zo serieus op zijn woorden inga. Er is eigenlik niets waar hij zo'n hekel aan heeft. Geloof hem niet op zijn woord, dan ben je zijn man: wat hij beweert, is maar bijzaak, dat hij zo leutig doorslaat, dat is Greshoff.
Greshoff is nog een echte tachtiger, na 50 jaar niets geleerd en niets vergeten: het Woord alleen is. En evenals de man van wie deze laatste woorden zijn, neemt hij zo nu en dan een ondeugend konfratertje over de knie en slaat hem, vrij ongemotiveerd, alleen voor amusement, voor het broekje. Drie ‘spijkers met koppen’ dit keer. Wie is nu aan de beurt?