Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 461] [p. 461] [Gedichten van Han. G. Hoekstra] Zwervers in sneeuw door Han. G. Hoekstra. Zij waren zwervers in het sneeuwen, Zij gingen roekeloos op tocht. Zonder één ster hebben ze eeuwen vergeefs het Kind gezocht. Want al stonden hun oogen open, en hun hart bovendien, toch zijn ze als blinden voorbij geloopen, zonder het Kind te zien. Ze zwierven door alle beemden, zingende in den nacht, ze werden de donkere, vreemde zwervers van elk geslacht. Maar toen zij dwaas en gehavend stilstonden en nadachten over het lot van den laatsten avond, liep God naast hen en glimlachte. [pagina 462] [p. 462] De herders bij het kind door Han. G. Hoekstra. De sneeuw waait blinkend door de lucht, De kou jaagt tranen in hun oogen. De hemel staat klaar uitgebogen Boven hun overhaaste vlucht. Ze gaan, ze zullen 't Kind zien mogen.... in 't donker, een, behoedzaam kucht: een broos en aarzelend gerucht, dat aan de stilte wordt ontwogen. * * * Hun bonzend hart kon niet bedaren, Maria rustte en Jozef stond, een stillen glimlach om den mond, nabij het Kind, dat lag te staren. Verlegen bleven ze bijeen, diep in hen ging een lied ontwaken, ze zwegen, woorden vond er geen: alleen hun groote oogen spraken. Vorige Volgende