Opwaartsche Wegen. Jaargang 7
(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Een nieuwe bundel van EekhoutGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 406]
| |
de waarde van de liefde of van de schoonheid. Dèze twijfel leidt tot een dikwijls uiterst verfijnd scepticisme. Neen, wij twijfelen aan den twijfel zelf. En dit is geen zinlooze spitsvondigheid, maar de allerontzettendste worsteling van duizenden om een werkelijkheid, die hun leven kan dragen. Twijfelen aan den twijfel is de dageraad van het geloof.... o zeker, voor ons geinteresseerde toeschouwers! Maar zoodra wij de spelers zijn - en wij zijn dat allen zonder uitzondering tenminste één maal in ons leven! - beteekent het, dat wij weten maskers te dragen en dat wij ze toch niet stukslaan kunnen, omdat zij vleesch van ons vleesch geworden zijn. Dit is de tragiek van onzen tijd, dat onze maskers ‘echt’ geworden zijn op het moment, dat wij hun onechtheid hebben ervaren. Nu is het typisch te zien, reeds louter aan den factuur van Eekhout's jongsten bundel, gelijk wij hierboven hebben getracht uiteen te zetten, hoe dit chineesch masker met des dichters eigen gelaat is vergroeid. Klabund geeft, mogen wij aannemen, een getrouwe aesthetische weergave van Li-Tai-Po's poëzie. Eekhout zou, al wilde hij het, daartoe niet in staat zijn. Voor Klabund was deze bewerking een spel, zij het een nobel en buitengemeen schoon; hij droeg in argeloosheid dit chineesch masker. Het had hem geboeid door zijn schoonheid en het liet hem niet los, eer hij zich haar ten eigen had gemaakt. Eekhout echter werd tot deze verzen, dunkt ons, gedreven door een ander verlangen. Hij moet er op een oogenblik plotseling zijn masker in hebben herkend. Niet hun schoonheid moet hem vóór alles hebben bekoord, maar datgene, waaruit deze schoonheid voortgekomen was en waaruit hij ook zijn eigen schamele schoonheid voortgekomen wist: de strijd van de ziel met de eindigheid. Hij moet in deze verzen herkend hebben zijn eigen, bloed-eigen worsteling en zij moet hem zóó hebben gegrepen, dat hij haar tot zich nemen moest. En op deze wijze werden, schijnt het ons, Li-Tai-Po's gedichten vleesch van zijn vleesch. In ‘Doodendansen’ richt zich alles naar het uiteindelijk démasqué, met onafwendbare noodzakelijkheid; in deze ‘verzen naar Chineesche motieven’ wordt als het ware een dubbel maskerade-spel gespeeld. Maar ook in dien bundel staan de wijzers van de klok niet stil en schrijden langzaam naar het uur (de seconde!), waarop de maskers worden afgelegd, voort. Aan ons in zijn vale oneindigheid behoort de tijd, maar zijn vervulling is aan de Eeuwigheid. - |
|