Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] De organist door W. Hessels. Even een onbestemde stilte; op zijn bank was de oude organist geschoven, klein en vermoeid - er toog een vreemde spanning door de doove verwelkte oogen en zijn hand raakte behoedzaam aan het oud ivoor: toen uit een maag're vinger gleed een volle klank die trilde door het schemerende koor - twee smalle handen die zoo weerloos waren wisten opeens ver boven vrees en pijn het zuivre lied - dat welde uit die donkre mijn van lang-verkropt en nooit-beschreid verdriet, dat moede hart waar nog een medicijn verborgen lag: alleen een zuiver lied - twee smalle handen wekten het ten leven, glanzende pijpen stonden op een rij te zingen dit deemoedig beven, dat steeg zoo roekeloos en blij tenlaatste uit de kooi des harten - een ziel ternauwernood ontvlucht, - die vierde feest nu met de cherubijnen dalend en stijgend op de zang der lucht, die lachte en speelde met de serafijnen in dwaas en jong en kinderlijk genucht - een ziel ternauwernood ontvlogen en in het leven al verward: zij lichtte en rees door alle sterrenbogen recht tot Gods Hart. Vorige Volgende