Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 338] [p. 338] [Gedichten van Martin Leopold] Voor een vrouw door Martin Leopold. Ik heb aan uw gelaat mijn lachen weggegeven, Hebt gij de weemoed en de weelde niet gevoeld? Is deze teederheid u onbekend gebleven, En dat mijn eenzaam hart bemint wat gij bedoelt? Ik weet: de zoete pijn van mijn vermoeide oogen Verblindt wel eens de blik die mij begrijpen wil. Maar is het aangezicht van wie beminnen mógen Niet even pijnlijk en van eender lijden stil? Neem dan mijn teederheid, van droef en eenzaam leven De enkle smalle lach die uw gelaat bemint; Ik weet u góed en kan geen andre vreugden geven Dan die gij in de lust van mijne woorden vindt. [pagina 339] [p. 339] Nocturne door Martin Leopold. De nacht - en tusschen ons gelaat Een rustig water zonder schepen. Zóo ons geluk, dat onbegrepen Tegen de oever slaat - Ik weet - want deze nacht is wijd - Dat nu uw mond en donkre oogen, Over mijn hunkering gebogen, Leven van eeuwigheid. Dat ik éens uw gelaat ontmoet En vlak bij mijn geluk zal komen, Wanneer dit zoo onzeker droomen Ophoudt - en dan voorgoed. Maar in de tuinen van mijn hart Wordt nog te veel verrukt gezongen. Mijn lach, er van in bloei gesprongen, Raakt in uw lach verward. - Vorige Volgende