| |
| |
| |
Boekbespreking.
Hoe Hans naar den Hemel ging, door Elsa Kaiser. ‘Boek en Periodiek’, R.J. Goddard, Den Haag.
Hoe Hans naar de Hemel ging? Toen hij stierf, was hij nog niet innerlik bereid om onder de engelen te worden opgenomen; eerst moest hij daarom, door Petrus te helpen bij diens werkzaamheid aan 's hemels poort, leren zichzelf te verlochenen en anderer leed te dragen.
In dit verhaal zijn aardse werkelikheidszin en sprookjessfeer, volksgeloof en bewust religieus besef dooreengemengd. Echter zonder dat er een eenheid bereikt werd.
Ofschoon we de volmaakte eerbied waarmee deze poging ondernomen werd, gaarne erkennen en waarderen, doet dit gebrek aan eenheid bij een verhaal dat in een omgeving van zulk een volkomen harmonie heet te geschieden, ons toch hinderlik aan.
De tekeningen in dit boekje hebben hetzelfde gebrek als het boekje zelf, maar dan in nog sterkere mate.
J.H.
| |
Als de vloed komt, door Wilhelm Lobsien, vertaald door N.K. Bieger. 's-Gravenhage, D.A. Daamen's Uitgevers-Maatschappij.
De oude Melfsen is onderwijzer op een der Noordfriese Waddeneilanden, Sünoog. Hij heeft veel voor dit eiland gedaan. Hij heeft het door een ringdijk beveiligd tegen de zee. Hij heeft het door een andere dijk met de vaste wal verbonden.
En het resultaat? Dat Sünoog zijn oude Friese zeden verliest. Wat het eiland won aan materiele zekerheid, verloor het aan geestelike zuiverheid. Melfsen ontdekt dat hij met het voortbestaan van het eiland zelf te verzekeren, het voortbestaan van het volkskarakter in de waagschaal stelde.
Al zijn krachten richt hij nu op dit ene: de handhaving der oude Friese zeden.
En ondertussen voltrekt zich in zijn eigen gezin de verwording; zijn eigen dochter vat liefde op voor een nogal lichtzinnig opzichter bij de dijkwerken en offert aan die liefde alles op, ook haar eer.
Het einde is toch bevredigend. De oude Melfsen sterft weliswaar aan een wonde die hij opliep toen de storm de dijk dreigde te vernielen, maar hij gaat toch niet heen, voordat hij weet dat zijn dochter zich gegeven heeft onder de hoede van een oprechte Fries die haar schande met zijn liefde dekken wil.
De opzet van dit verhaal dwingt bewondering af. Het parallellisme tussen het verloop der Friese gewoonten op het ganse eiland en het bederf in het gezin van de grootste bestrijder daarvan, de schoolmeester Melfsen, biedt schone mogelikheden; door het verhaal van de val van Melfsen's dochter wordt de strijd om het gehele volksbestaan ons persoonliker gemaakt, door de strijd om het behoud van de oude Friese zeden krijgt de geschiedenis van de dochter van Melfsen meer relief.
Deze schone mogelikheden zijn echter slechts ten dele werkelikheid geworden. De opzet van dit boek was het talent van de schrijver te sterk af. Hoe meer men het einde van het verhaal
| |
| |
nadert, des te dieper stelt het teleur. Onder de dwang van deze opzet verworden de figuren; de motieven die dan ingevoerd worden om deze figuren als figuren te redden, doen op hun beurt weer tekort aan de opzet.
In zoverre een poging om iets goeds te geven, waarde heeft, heeft ook dit boek waarde. Maar een gaaf stuk werk is het toch niet geworden.
J.H.
| |
Keur van enkele kleinere gedichten, door W. van 't Sticht. Drukkerij ‘Grafica’, Amsterdam. (z.j.).
In zijn uitvoering, zowel als door zijn inhoud, doet dit boekje denken aan dichtbundels uit het midden der vorige eeuw. Dit hoeft nog niet in alle opzichten een veroordeling in te houden, maar is ditmaal toch wel als zodanig bedoeld. De verzen zijn zonder enige smaak over de bladzijden verdeeld; schoolboekjes worden tegenwoordig beter uitgegeven.
Maar dat kan de dichter maar zeer gedeeltelik helpen, erger is, dat de verzen geen beter verzorging verdienen, ja, eigenlijk nog boven hun stand gekleed gaan.
Ritmies lijden de verzen aan tweeërlei gebreken; een te veel aan dreun, verwarring van ritme en maat; daartegenover zulke grove ritmiese ontsporingen, en zelfs ongemotiveerd hakkelen in de maat, dat het vers volkomen onbeholpen wordt.
Een goede demonstratie van deze tekortkomingen levert al dadelik het eerste kouplet van het 2de gedicht: HET EENE NOODIGE.
‘Wat weinig heeft een mensch van noode
Op aarde toch om rijk te zijn....
Wat licht en liefd' tot ons gevloden
Van God - en al vangt 't Hemelschijn!
Dit couplet kon geinspireerd zijn op de slechtste van onze Evangeliese Gezangen in zijn oppervlakkig geredeneer en zijn dood ritme. De verzen zijn niet allemaal zo slecht; maar toch, in wezen zijn ze allemaal eender: het is geen poëzie. Onder bijna dertig gedichten niet één waaruit een enkel gaaf kouplet te pellen is. Het bundeltje is nog slordig gekorrigeerd ook.
v. H.
| |
Paulus onder de Joden door Franz Werfel. Dramatische legende in zes acten. H.J. Paris, Amsterdam.
Franz Werfel die indertijd een van de belangrijksten der expressionisten was in Duitschland, is met zijn drama's tot een klassieke helderheid teruggekeerd. Zijn drama's, waarvan het werk dat voor ons ligt, het bekendste en het beste is, zijn eenvoudig van kompositie en van woord. Deze sobere vorm dekt een kern van diepe, geestelike betekenis.
Het stuk speelt op het ogenblik, dat de Christengemeente onder invloed van Paulus de wereldhistoriese betekenis van Jezus' boodschap begint te begrijpen. Jezus' prediking maakt een eind aan het leven onder de Wet; zijn discipelen begrepen dit niet; pas met het optreden van Paulus heeft zich het Christendom van het Jodendom losgemaakt. Het goddelike van Christus is het breken met de traditie, het opheffen van de historie, het brengen van een nieuwe eeuw.
Hebben de gelovigen te Jeruzalem, heeft Petrus dan de betekenis van Jezus' boodschap niet begrepen? Ondanks al wat er gebeurd is, hebben zij Jezus gezien als Messias, niet als Heiland der wereld. Het ogenblik dat Paulus hen dit bewust maakt, is als kern van dit drama gekozen.
Het oude Jodendom is vertegenwoordigd door de Hogepriester. Van zijn zonen loopt de een met haat, de ander met liefde voor het Romeinse volk rond in zijn hart: Chanan hoort tot de zeloten, Matthias voelt als een Hellenisties Romein. Gamaliel wordt voorgesteld als een zoeker, wel overtuigd van Jezus' roeping maar niet van zijn goddelikheid. Marullus, de Romeinse landvoogd, gelooft in niets dan in zijn eigendunk en de macht van Rome, en dwingt de hogepriester door diens vrees voor Romeinse beelden en adelaars in de nabijheid van de tempel.
Meer nog dan het gesprek van Paulus met de discipelen Jakobus en Pretus, is het gesprek van
| |
| |
Paulus met Gamaliel de kern van het gebeuren. In Gamaliel is de hoogste wijsheid en de wijdste blik, voorzover zonder goddelike openbaring mogelik was te zien. Jezus' erk vermag hij dan ook gedeeltelik te verstaan, hij wil er zelfs voor lijden, maar kan het niet anders zien dan als een nieuwe interpretatie van de Wet, waarvoor de tijden nog niet geheel rijp zijn, niet als een verbreking van de Wet. Dat Jezus zou zijn de vervulling van de Wet, die daarmee de macht van de Wet over de verdere gang der geschiedenis wegnam, acht hij heiligschennis. Och, heeft de kerk van Christus het verbreken van de Wet volkomen verstaan? Hoeveel judaïsme is nog binnen de kerken van onze tijd gevangen?
Paulus heeft het mysterie beleefd, Gods zoon heeft zich aan hem geopenbaard; terwille van het prachtigste wereldbeeld van de eeuwigkomende Messias, noch terwille van zijn liefde voor Gamaliel kan hij zijn roeping ontrouw worden. En Gamaliel kan verder niet gaan. Zijn gedachten waren zo ver gegaan, als Israël gaan kon; de avondzon van Israël kon toen niet anders dan ondergaan.
Het stuk eindigt met de kreet van Petrus, die tegenover Paulus toch weer een nieuw Jodendom inluidt: zonder met de wereldtaak van Christus te rekenen acht hij het ogenblik voor Christus' wederkomst gekomen.
Dat dit geweldige geestelik gebeuren in het kader van een drama was te vangen, niet symbolies, maar in boeiende realiteit, met psychologiese verdieping der personen, in een sterk gekonsentreerde, maar toch zeer heldere dialoog, verklaart de bewondering, die de lektuur van dit werk algemeen wekt.
v. H.
| |
Lyceum-Herdrukken V. Pieter Corneliszoon Hooft als lyrisch en dramatisch dichter en als geschiedschrijver, door Dr. W.L.D. van den Brink. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag. 1929.
We bezitten tegenwoordig een vrij belangrijke voorraad goede tekstuitgaven voor de Middelbare school: Thieme met zijn Pantheonbibliotheek, Tjeenk Willink met zijn Herdrukken, Wolters met zijn Terweybibliotheek en zijn serie Van alle Tijden, Meulenhoff met verschillende goede bloemlezingen, verder De Waelburgh met zijn Zonnebloemboekjes. Wolters voegde aan de bestaande series nog de Lyceum-Herdrukken toe. Erg gelukkig is de serie niet begonnen, enkele van de latere delen gaven daar echter enige vergoeding voor. We spraken vroeger reeds met waardering van de gekastigeerde uitgave van De Sp. Brabander, van de bloemlezing uit 17de eeuws proza, enz.
Ook van het deeltje dat nu voor ons ligt, is veel goeds te zeggen. Er is een goede keus uit de lyriek, en een heel goede uit het proza: een rij niet te lange stukken, toch in onderling verband, en een boeiend geheel, uitstekend om Hooft als historieschrijver te leren kennen. Minder enthousiast ben ik over het dramaties gedeelte. Het lijkt me principieel verkeerd om van elk der drama's van Hooft een snufje te geven. Eén drama goed gelezen is meer waard dan vier fragmentaries. Een drama dient in zijn geheel gelezen te worden; onze tijd is al oppervlakkig genoeg, dat hoeven we met onze leerboeken nog niet eens extra in de hand te werken. Het opnemen van een gedeelte van Warenar, ook van de opgenomen fragmenten, die zonder toelichting van de eigenaardige situatie niet te snappen zijn, lijkt me niet onbedenkelik voor 16- en 17-jarigen. De taalkundige verzorging van dit deeltje heb ik niet geheel gekontroleerd, maar lijkt me in goede handen.
De uiterlike verzorging van dit deeltje is weer uitstekend; goede illustraties versieren de tekst.
v. H.
| |
Het Zwaluwenboek, door Ernst Toller. N.V. Uitgevers Mij. ‘De Tijdstroom’, Huis ter Heide (U.) MCMXXVIII.
Hoevelen die onder de onrechtvaardigheid der mensen leden, hebben zich getroost met de stille aanhankelikheid van een dier. Van het kind dat de pijn der straf vergeet bij de warme kameraad- | |
| |
schap van kat of hond, tot de felle verering van de gevangene, die door een klein dier de eenzaamheid der cel draaglik heeft zien worden.
Hoe leven in de revolutionaire dichter Ernst Toller de felheid en de teerheid, haat en liefde naast elkaar. Ik geloof wel dat het waar is, dat het dikwijls de zachtsten zijn die zich het smartelikst wonden aan de starheid der konventies en dan uit hun evenwicht geslagen, de haat het scherpst kunnen formuleren. Maar dan hebben ze altijd nog hun plek van stille verering; hun zachtheid koncentreert zich om een stille genegenheid. Zo verzacht zich de stem die oproept tot de wereldbrand tot het zachte lokken van de zwaluw in de cel. De twee sentimenten zijn misschien nergens zo duidelik te vinden als in het Schwalbenbuch.
Het vers van Ernst Toller is altijd iets over de bezinning heen; zo is het mogelik bij eerste kennismaking van dweperij, exaltatie, een pathologies geval te spreken, en dan zelfs bijna rechtvaardig te zijn. En de vertaling van zijn vers maakt het voor de dichter er niet beter op. Iets van zijn echtheid moet het ondanks de ernstige pogingen van Mevr. Mankes-Zernike toch inboeten.
Maar toch blijft ook in het enigszins geschonden vers: het beste en puur menselikste, tederheid en liefde naast verontwaardiging om hardheid en onrechtvaardigheid. Wat onzuiver begint het, om echter weldra de toon van waarachtigheid te vinden en bijna overal te bewaren.
v. H.
| |
Geluks-illusie, door J.M. Westerbrink-Wirtz. Uitg. Mij. E.J. Bosch Jbzn., Amsterdam.
Het is jammer, dat deze autrice niet schrijven kan, anders zou dit verhaal werkelijk niet zoo onverdienstelijk zijn als specimen van lectuur. Maar nu zijn haar zinnen zoo gedrochtelijk af en toe, dat men zich afvraagt, hoe iemand ze in vredesnaam heeft kunnen construeeren.
Overigens lijdt dit boek aan dezelfde kwaal, waaraan bijna zonder uitzondering àl de z.g. Christelijke verhalen lijden. Auteurs, die de bibliotheken der Chr. uitgevers van kopy voorzien, beginnen een preek te maken, inplaats van een boek te schrijven. Een preek in verhaaltrant. Zoo iemand zet zich dan, om een illustratie te leveren van de een of andere ‘waarheid’ van het Christelijk leven. Op die waarheid zelf valt doorgaans niets af te dingen, maar die is veel te stevig vooropgesteld, te weinig den geest van het boek, zooals de gist dienst doet in het brood. In ‘Geluks-illusie’ wil de schrijfster bewijzen - en schrijven op die wijze is natuurlijk al verkeerd - dat geluk en zegen verschillende dingen zijn en dat het tweede het deel wordt van diegenen, die hun leven besturen laten en leiden door God. Maar wie zoo schrijft - al vertelt hij een goede geschiedenis erbij - preekt, en een preek in roman-vorm, vooral een godsdienstige, is onverdragelijk. En nu is ‘Geluks-illusie’ nog een van de best geslaagde proeven van dit genre. Want Mevr. Westerbrink - Wirtz is een fijngevoelige vrouw, die geen dwaze redeneeringen op touw zet, die niet overdadig moraliseert en die de gebeurtenissen van haar geschiedenissen steeds rustig weet te vertellen. Maar zij zou zooveel beter werk kunnen doen!
P.H.M.
| |
Door kracht van boven, door Regina. Uitg. Mij. J.H. Kok, Kampen 1929.
Onder de boeken, die pseudo-Christendom en pseudo-kunst geven neemt dit werk een eereplaats in. Het ontbreekt de schrijfster(?) niet aan goede bedoelingen, maar alleen met die toegerust, schrijft men nog geen boek. Het hare hangt als droog zand aan elkaar, heeft een water-en-melk-stijltje, waarin de tegenwoordige- en verleden tijd op vaak zonderlinge wijze worden dooreen gehaspeld. Van welk gehalte het practisch Christendom is, dat in dit boek wordt geleeraard zegt ons het volgende citaat: ‘Dingen, waar hij enthousiast over kon zijn, dansen, motorraces, wedrennen, oceaanvliegtochten, zijn dingen, die mij niets zeggen en waar ik mij als Christin niet in kan verheugen’.
Men ziet het, het ontbreekt deze schrijfster, als zoovele andere, maar al te zeer aan een juist begrip van practisch Christendom en een goede uiteenzetting over den tekst, die spreekt van een zijn, niet van, maar toch in de wereld, zou aan haar niet verspild zijn.
| |
| |
De geschiedenis is compositorisch zéér zwak en het geheele boek, dat klaarblijkelijk is opgezet om te beweren, dat een geloovige in zijn leven ‘kracht van boven’ zal ontvangen, bewijst deze stelling niet, maar verloopt al te vaak in gepraat over wereldschgezindheid, over bobbed hair en dergelijke dingen. Om te bewijzen, wat we beweren, laten we het volgende citaat spreken voor zichzelf, zoodat men oordeelen kan èn over den stijl èn over 't wanhopige gewurm aan een moderne vraag:
‘Klaagde Dirk (hoofdonderwijzer), vooral zomers niet ernstig tegen Elly (zijn vrouw), hoe ongegeneerd de meisjes op school kwamen, wat hun kleeding betreft, tot ergernis der onderwijzers? En gaf het de grootere jongens dikwijls niet aanleiding tot ongepaste grappen? De onderkleeding liet dikwijls veel te wenschen over bij de groote meisjes. Veel te korte rokken, bloote beenen en dijen (sic! M.) laag uitgesneden halzen in de japonnetjes en mouwlooze jurken. Is het gevolg van deze dingen niet, dat de meisjes hun schaamtegevoel beginnen te verliezen?
Dirk had op den ouderavond, dezen winter gehouden, er met een paar woorden op gezinspeeld. Ook voor het gevaar dat er voor kinderen uit voortvloeide, vooral in de hoogere klassen en Elly had wel gezien, dat vele dames er niet van gediend waren geweest zooiets te hooren. Natuurlijk waren er enkele uitzonderingen. Elly zelf ging altijd eenvoudig, doch met smaak(!!) gekleed. (Let op de tegenstelling, uitgedrukt door “doch”). Zij was het volkomen eens met haar man, die zei, dat de christelijke vrouwen ook in hun kleeding niet aan de vrouwen der wereld gelijk moesten zijn’...
Men moest toch eindelijk eens leeren inzien, dat zulk geweeklaag over wat men wantoestanden acht, geen zier baat. Zulk een citaat, als 't bovenstaande bewijst, dat deze autrice allereerst aan schrijven nog niet toe is, omdat ze geen zinnen stellen kan. Maar vooral ook bewijst het, dat ze niet het minste besef heeft van wat er omgaat in het hart van een meisjesleerling van een H.B.S. Tot wie richt de schrijfster zich? Niet tot die leerlingen zelf zeker, want die zegt ze niets over 't ongewenschte van de door haar gelaakte kleeding. 't Is hier een klagend gepraat van de eene goede, maar onmachtige ziel tot de andere, bij een kopje thee over de ‘slechtheid’ van de moderne jeugd. Bovendien vat de schrijfster de zaken niet, waarover ze spreekt, want ze zegt, dat de mouwlooze jurken etc. tot het gevolg hebben ‘dat de meisjes hun schaamtegevoel beginnen te verliezen.’ Als ze nu nog zeide, dat een gebrek aan ‘schaamtegevoel’ als gevolg had, dat meisjes zich kleeden, zóóals ze doen, zou men haar kunnen begrijpen, hoewel ze de feiten dan nog op z'n minst foutief karakteriseerde.
O.i. zou méér dan dit gelamenteer op z'n plaats zijn een beroep op de jongemannen en jongemeisjes van onzen tijd, om het verantwoordelijkheidsgevoel jegens de leden van de andere sekse te laten spreken. De meeste jongemeisjes zien niet in, dat ze door hun kleeding de zinnen prikkelen van jongemannen, dat ze een vertroebelenden invloed hebben op het gedachtenleven van jongens en dat hun taak eigenlijk zijn moest, door kleeding, uiterlijk en optreden, betere, diepere en edeler gedachten op te wekken in het hart van jongens en jongemannen, met wie ze in aanraking komen.
Maar dit is eigenlijk iets, dat niet in een recensie op z'n plaats is en dus: punt.
P.H.M.
| |
De ondergang van ‘De Sperwer’, door G.K. de Wilde. J. van Bleek (Bootsma & Co.) - 's Gravenhage 1929.
Een aardig jongensboek uit de bekende van Bleek's serie. Nog beter dan Krijn Touw van dezelfde schrijver. Het is een episode uit de geschiedenis van onze handel op Formosa en Japan. Het voornaamste deel behandelt het onvrijwillige verblijf van een aantal Hollanders in Korea en hun ontsnapping.
v. H.
| |
De nood van de ongehuwde moeder, door Dr. C. Medeman. J.J. Romen & Zonen - Roermond.
Twee Radiolezingen van de directeur der R.K. Ver. Moederschapszorg. Van harte ter lezing aanbevolen.
v. H.
| |
| |
| |
Katholicisme en Persoonlijke verhouding tot God, door A. Lutz. O.P. Vertaald uit het Noorsch door Jos. Theeuwes Pr. J.J. Romen & Zonen, Uitgevers. Roermond 1929.
Een poging om de begrippen Persoonlikheid en Kerkelik gezag met elkander te verzoenen. Ons blad biedt geen gelegenheid om op werken als dit in te gaan. We kunnen hier dus alleen opmerken, dat over het verschil tussen Rooms en Protestants kerkbegrip nog wel meer en anders te zeggen zou zijn dan hier in dit boekje geschiedt. Ook wordt in zeker opzicht te weinig historiese noodzakelikheid in de geschiedenis der kerk erkend.
v. H.
| |
Zeven weken op een ijsschots, door Prof. Franz Behounek. N.V. Hollandia-Drukkerij Baarn 1929.
De ondergang van de expeditie van Nobile, verteld door de enig overgebleven niet-Italiaanse deelnemer.
v. H.
| |
Drie meisjes in een Ford door Amerika, door Estrid Ott. Uitgave Van Holkema en Warendorff, Amsterdam.
Betty Kassten, een Deensch meisje gaat haar zomervacantie doorbrengen bij haar familie in New-York en maakt met haar beide Amerikaansche nichtjes Ann en Alice een fijnen autotocht, dwars door de V.S. Die tocht slaagt uitstekend en de jonge meisjes genieten bijzonder. Dank zij het feit, dat ze rijk zijn behoeven ze zich om maar weinig dingen bezorgd te maken. Het gaat natuurlijk echt Amerikaans toe in het vlot geschreven boek en de geschiedenis is ook wel wat onwaarschijnlijk (alles gaat te vlot), maar tal van jongemeisjes zullen er toch van genieten.
P.H.M.
| |
Met God voor 't recht! 1573 in Alkmaar, door J. Snoep. Uitgave G.F. Callenbach, Nijkerk.
De heer Snoep schrijft in dit boek over het beleg van Alkmaar en verplaatst zijn lezers dus met hun gedachten naar het begin van den 80-jarigen oorlog. Hij heeft evenwel nog niet genoeg aan die vechtgeschiedenis maar mengt die op allergezelligste en allerkunstigste wijze met een heel oorspronkelijk opgezette liefdeshistorie. De zelfgenoegzame, barsche, trotsche, maar hoogstbekwame klokkesteller wil zijn - natuurlijk mooie - dochter Catharina niet tot vrouw geven aan den armen doch - eveneens natuurlijk - vromen, krachtigen, eerlijken, robusten, moedigen, dapperen, edelaardigen, jongen steenhouwerszoon. Gelukkig ziet de bekwame etc. klokkesteller tegen het einde van 't verhaal in, dat hij verkeerd deed, zijn toestemming aan het huwelijk te onthouden en dus kan de lezer gerust zijn.
Het verhaal van de belegering van ‘de bedriegde veste’ of ‘de benarde hamei’ stelt den schrijver in de gelegenheid, tientallen cliché-uitdrukkingen te loozen en op de reeds lang bekende wijze te praten over vroomheid, liefde tot God, onwankelbaar vertrouwen, Calvinistische daadkracht etc. Nederland en Oranje zijn in dit schoone en treffende verhaalnatuurlijk op 't innigste met elkaar verengeld en verstrengeld.
‘Een prachtig boek voor ons Christelijk volksdeel’.
P.H.M.
Ontvangen:
Lyceum-Herdrukken I. Gedichten van de Genestet, Staring en Potgieter, verzameld en besproken door Dr. Ph.A. Lansberg. Derde Druk. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag. 1929. |
De Ingeving, door J.N. Voorhoeve. Tweede druk. |
Brieven aan jonge geloovigen, door Dr. E. Dönges. Beide uitgaven van de firma J.N. Voorhoeve, 's Gravenhage (z.j.). |
v. H.
|
|