nalaat. Als hij uit de geestelike apathie die er het gevolg van is, ontwaakt, heeft hij de wijsheid gevonden die hem toegang geeft tot het hart der mensen: hij stelt ze hun eigen wensen voor als werkelikheid en hij vindt de ideale levenshouding: de mens die als Peer de Stille zijn ziel ervaart tot in de minste van zijn leden.
In deze jaren valt zijn prediking, zijn optreden als profeet. Hij weet Karva, een moderne Maria Magdalena van haar zonde te reinigen, hij weet Trine's liefde te heiligen. En ten slotte sterft hij voor zijn gemeente, die door zijn dood gelouterd de hemel ingroeit.
Ook over deze verlosser zal het Hosianna en het Kruis Hem klinken. In de pers hebben we al gelezen zowel van een nieuw evangelie als van schandelike godslastering.
De afkeer van een verontwaardigd recensent richt zich voornamelik tegen de verhalen van Rasmus Praatsaar, ook ons kan de ordinaire familiariteit, waarmee deze vertelmaniak met heilige dingen omgaat, niet bekoren. Maar achter deze onkieschheid kon toch een gedachte schuilen, die vorm en toon deed vergeten. Bovendien een dergelijke tot het ordinaire afdalende familiariteit vindt men in vele volksvertelsels, al hebben die meer van 't argeloze dan de opzettelike van Rasmus.
Maar tot welke oplossing leidt ten slotte de schrijver ons? Welke betekenis kan deze Verlosser hebben? We komen niet verder dan een mystiek gekleurde moraalfilosofie.
De Heiland: Hans, laat bij zijn dood slechts een bewonderd voorbeeld na. Want wat betekent de dood van Hans voor zijn gemeente? Niets dan wat de dood van elk belangrijk man in zijn kring betekent. Niets dan dat men de zielegrootheid die men in de levende haatte omdat hij eigen minderheid deed gevoelen, in de dode bewonderen en navolgen wil. De jalouzie en de kans op vernedering wordt door de dood uitgeschakeld. Daarom betekent zijn vrijwillige dood slechts voor een kleine groep benijders mogelikheid van levensverbetering; voor de anderen, als Trine en Niels en vooral Peer de Stille was de ideale levenshouding ook zonder Hans bereikt.
Want dit is wel duidelik de bedoeling van de auteur: de mens kan zijn leven in eigen hand nemen als hij maar zich open stelt voor het kontakt met het intieme leven dat leeft in de natuur en de geestelike krachten die in onze onmiddellike nabijheid om ons heen zijn en ons willen ontmoeten. Ontwikkeling is ook een goed ding, want zonder ontwikkeling is het gevaar om in de mist te blijven groter; niet ieder vindt zelfs in de mist als Hans de struik met de zalige bessen.
Het hele boek is eigenlik niet meer dan de fopspelletjes die Hans en Trine in hun kinderjaren samen speelden. Ze maakten zich blij met de gouden appelen die ze uit de hemel op aarde lieten vallen, maar in werkelikheid waren het de zonnevlekken die de zon door de bladeren heen naar de aarde wierp. Wat ons in deze zonnevlekken blijmaakt is, ondanks het kinderbedrog, dat het toch Gods gouden licht is, dat daar op de grond is getoverd. En het heerlike dat in het menseleven geleefd kan worden, is de weerkaatsing van dat licht in onze ziel.