Opwaartsche Wegen. Jaargang 7
(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
J.P. Heije's gewijde liederen
| |
[pagina 319]
| |
geestesrichting nog absoluut niet als onkristelik veroordeeld. De Kristelike dogmatiek omvat beide mogelikheden: het hangt er maar vanaf of men meer de nadruk legt op het paradijs dat verloren is gegaan of op de hemel die door Kristus' verzoening geopend is. Ook de kristelike dichters zal men dus verschillend georiënteerd vinden. Bij allen natuurlik verzen van schuld en boete, van ellende en beden om verlossing. Maar de ene groep zal in 't bizonder letten op Kristus verdienste als hersteller van de band met God, omdat hij de zonden der mensheid geboet heeft, terwijl de andere Kristus zal loven als de Goede Herder, de liefderijke Godszoon, die de zonden vergeeft en zodoende de weg tot God opent. Onrechtzinnig is dit niet. Toch staan dergelijke dichters bij het vrome volk in een minder goed blaadje. Het is een beetje slap, nietwaar, de dogmatiek komt er wat bekaaid af. Hun verzen zouden evengoed geschreven kunnen zijn door zo'n ‘humanist’ die door eigen verdienste het hemelrijk meent te kunnen verwerven. Daar staat echter tegenover dat hun poëzie meestal levender is dan die van de dogmaties sterken. Om de verdienste van Kristus te kunnen beseffen is een zekere mate van wijsgerige redenering nodig. Dat de wereld ellendig en de ziel verdorven is, leeft in elk menselik hart, en de verzen die daarvan getuigen behoren tot de meest ontroerende en treffende. En het bewustzijn van nieuwe levensmogelikheid veroorzaakt een diepe en levende blijdschap. De verzen van hemelverlangen zijn de onmiddellike neerslag van gevoelsemotie. Maar dat nu juist door Kristus' dood deze nieuwe levensmogelikheid geschapen is, dat ziet niet ieder direkt in. Daarvoor moet men ‘bekeerd’ zijn, in welk verband bekering niets anders betekent dan het plotseling begrijpen van de zin van het oude dogma. Dit is echter een wijsgerig inzicht. De lof van Kristus' verdienste is een zuiver metafysise lof, die doordat zij niet direkt uit het hart welt, maar eerst door verstandelike formulering bewust wordt, iets geforceerds en eentonigs krijgt op de duur. Het is geen gevoelswaarheid die wordt uitgezegd, maar een verstandswaarheid. Is er daarom misschien zo weinig positief kristelike poëzie? Zeker er is natuurpoëzie. Maar de natuur leent zich niet bizonder tot symbolisering van dogmatise abstracties. Hier vervagen alle grenzen. Gezelle kan evengoed door Protestanten als Katholieken gewaardeerd worden. Uit de beste verzen van een dichter is nooit met zekerheid vast te stellen of hij rechtzinnig is of niet. Zelfs niet bij iemand als Revius. ‘'t En zijn de Joden niet’ wordt niet gedragen door enig dogma van verzoening door het bloed van Kristus of hoe men het wenst te formuleren, maar door het primaire schuldbewustzijn dat zich hier belichaamt in het besef van mede schuldig te zijn aan Kristus' lijden. Maar dit gedicht zou even goed geschreven kunnen zijn door een ‘humanist’ die de gezonken toestand van de wereld en hemzelf symboliseerde in het feit dat | |
[pagina 320]
| |
de Algoede, de volmaakte Mens, hier zo smadelik een dood heeft moeten sterven. Ik haal dit voorbeeld aan, niet om Revius verdacht te maken, maar om te laten zien dat beste kristelike poëzie dogmaties onzeker is. Kristelike poëzie is of een poëtise onbestaanbaarheid of wij moeten er genoegen mee nemen dat de dichter het oermenselik dromen en verlangen uitzingt en de dogmatise omlijsting aan ons overlaat. | |
II.Heye is een echte romanticus van de toekomst. Prakties man, wiens hele werkzame leven gericht was op volksopvoeding en verbetering van de maatschappij. Oprichter van een hele rij verenigingen om dat doel te verwezenliken, groot in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, man van de volksdichten, waarin toch wel erg veel over deugd gesproken wordt. Is dat de ware broeder wel? Zuiver in de leer? Het zal wel, maar uit zijn gedichten is het niet te bewijzen. Hij zal het dogma van de zondeval wel aanvaard hebben, maar dat hij er bizonder vervuld van was blijkt nergens. De ere Gods in de natuur vindt men ook bij hem, maar niet de lof van Kristus. Een woord als Heiland komt nauweliks een keer in zijn poëzie voor. Verder dan een vage toespeling als: ‘Gij God der liefde die voor allen leedt’, brengt hij het niet. Ik kan tegen al deze bezwarende omstandigheden slechts aanvoeren dat zijn hemelverlangen toch een zuiver jenseitig karakter draagt. Het leven uit de dood, dat is het thema van al zijn gedichten. Al is hij dan niet sterk in de dogmatiek, zijn levenshouding is toch die van het Kristendom. En het komt mij voor dat zijn verheerliking van de ‘blanke deugd’ meer een offer aan de tijdgeest dan zijn eigenlike wezen is. Daarvoor heeft hij te veel verzen geschreven van zonde en strijd en de pijn die naschrijnt. En van het smachten der ziel naar God, het ‘naamloos zoet verlangen’ naar de hemel, dat soms een bijna mystieke tint bij hem krijgt. En ook van blijdschap over de liefde en trouw van God die hem wil laten ........ wandlen aan (zijn) hand
't Zij in last of 't zij in luste
Naar een beter vaderland,
Naar het huis van vrede en ruste.
En juist doordat zijn poëzie dat streng dogmatise karakter mist leeft zij nog. Maar ik wil de dichter zelf aan het woord laten. Een beetje veel citeren kan in deze geen kwaad want men kent Heye niet als geestelik dichter. En toch, bij wie van zijn tijdgenoten vindt men een schuldbelijdenis zo innig en berouwvol als in zijn Magdalena: | |
[pagina 321]
| |
De zondares mocht weenen aan uw kniên
En sproeien op uw voeten al den schat
Van kostbaar reukwerk en van geurig nat
En zich getroost en opgeheven zien.
Heer! Gij vergeeft, wie u heeft liefgehad.
En dieper nog dan Magdalena boog,
En dichter nog in 't boetgewaad gehuld,
De ziel nog meer van liefde en rouw vervuld
Zoo buigen wij, o Heiland, voor uw oog.
Vergeef ons, Heer, vergeef ons onze schuld.
Of een Oudtestamenties Klaaglied als dit: Des daags zit ik in rouw en klacht
Gebogen en verslagen neer;
Maar in den eenzaam-stillen nacht
Heft zich mijn lied tot God den Heer;
En, stikt in tranen ook mijn stem,
Zij roept tot Hem, zij roept tot Hem:
‘Verhoor mij, o God!
Zijt Gij niet troost en toeverlaat
In smaadheid en spot,
Voor hem, die Uwe wegen gaat?
Zie hoe mijn borst naar adem hijgt....
Het eindigt in stille berusting, ekstaties onredelik: Toch heft zich in den stillen nacht
Mijn ziele tot God:
Is Hij niet troost en toeverlaat
In smaadheid en spot?
Hem roep ik aan, Hem looft mijn stem,
Als alles rust, vlied ik tot Hem.
Maar er zijn ook ogenblikken als zijn hart maar niet tot rust kan komen. Een zengende dag is over hem heen gegaan. De avondkoelte strijkt neer, maar hem blijft onrust verteren: De zonnehitte brandt en gloeit,
Ofschoon 't al avond wordt;
Wat is er menig blad verschroeid
En menig bloem verdord.
Een dag van zorg, een dag van leed,
Is weer voorbij gegaan;
| |
[pagina 322]
| |
Gij kent ons harte, o Heer, en weet
Hoevéel 't heeft doorgestaan.
Maar koelte en rust daalt met den nacht
Op alle velden neer;
Gij geeft ze aan al wat naar u smacht...
Ach! geef ze ook ons, o Heer!
En op een andere plaats: Ach! wat in den diepsten grond
Ons beroerd heeft en gewond,
Wilde storm en woeste smarte,
Trilt nog lang in vloedGa naar voetnoot1) en harte:
't Stil gebed in stillen nacht
Is 't, waarin dan ruste ons wacht.
Zijn vertrouwen op God troost hem. Want God wil niet dat des zondaars ziel sterve, maar zich bekere. ‘Maak mij los uit de aardse banden,’ smeekt hij, ‘volvoer uw werk, Heer!’ God, maak mij vrij van zonde en dood.
Ontboei den geest die naar U smacht....
Ik worstel, met onnutte kracht.
Maar zoo ik klein ben, Gij zijt groot;
Maar zoo ik zwak ben, Gij zijt sterk;
Volvoer, o Heer, voltooi Uw werk.
......................................
De dag der volheid kome ras,
Waarin geen schaduw meer zal zijn;
Waar alles wezen wordt wat schijn,
En waarheid, wat verwachting was
o God! Wat is er, van den nacht?
Ontboei den geest, die naar U smacht!
Dit is de hoofdtoon van zijn gedichten. Ik zou graag nog meer verzen van hemelverlangen aanhalen, maar moet mij beperken. Men leze eens na b.v. Wees Getrouw, In 't Bosch, Pelgrimslied, In Duisternis, Aardschgezindheid, Met vasten Moed, dat met deze regels eindigt: Zend dan uw Englen tot mij neer
En mochten ze op hun vleuglen, Heer,
Mijn ziel ten Hemel dragen.
| |
[pagina 323]
| |
Wat dunkt u, lezer, kan hij bestaan voor uw krities-dogmaties oog? Mogen we Heye rekenen onder de Kristelike dichters? | |
III.We hebben in het voorafgaande getracht ons Heye's godsdienstige persoonlikheid voor ogen te stellen. Nu willen we ons nog even afvragen: Wat is zijn betekenis als dichter? Valt hij als zodanig nog voor ons te genieten? Dit is natuurlik geen vraag voor hem die de literatuur om haar zelfs wille liefheeft en voor wie de waarde van een vers niet bepaald wordt door 't estheties genot dat het hem schenkt maar door de menselike ontroering waarvan het de neerslag is. Maar de ‘literair-ontwikkelde’ laat zich toch liever meedeinen op de golfslag der ‘schoonheid’, en die dichters van voor '80 leest hij liever niet. Die bederven zijn smaak. Och, 't waren beste brave mensen, maar zo banaal vaak en altijd conventioneel. Voor zo'n schoonheidsgenieter is Heye niet meer dan een naam. Maar ook minder aristokraties-voelende beoefenaars der fraaie letteren, leden van jongelingsverenigingen e.d. kennen hem niet. Beets en Ten Kate hebben altijd nog hun vereerders, maar Heye? Is Heye's bundeltje Uw Koninkrijk kome, waarin hij zijn meeste gewijde liederen heeft verzameld, wel één maal herdrukt? Een enkel dingetje als ‘Uit den grijs bemosten Toren’, zingt men nog. Dat is al. Bij de ene groep verworpen om zijn gemis aan schoonheid, bij de andere waarschijnlik om zijn gemis aan dogmatise omlijning, staat Heye in een hoekje gedrukt. Gemis aan dogmatise omlijning, zijn verzen kunnen er slechts beter door worden, zoals wij gezien hebben. Maar dat andere, dat gemis aan schoonheid is een ernstiger bedreiging. Conventioneel? Zeker. Banaal? Ook wel een beetje. Het is lang niet alles even diep en fijn gevoeld wat hij schrijft. Maar hier heeft hij een verontschuldiging. Heye was een man van volksopvoeding, zoals ik zei, romanticus van de toekomst die zelf aktief heeft willen deelnemen aan de verwezenliking van het ideaal. Vooral heeft hij zich gespannen voor de verbetering van de volkszang, ook van de kerkzang. Hij zag in dat onze stichtelike liederen over 't algemeen zo weinig lied waren, ongeschikt om gezongen te worden. Vele van zijn gedichten nu zijn geschreven om als tekst te dienen bij bestaande melodieën om zo het peil van de zang te verhogen. Dit is vaak maakwerk. Dat spreekt van zelf. Maar als men dit weet, ga men geen kritiek meer hierop uitoefenen. Iedere dichter moet beoordeeld worden naar zijn beste ogenblikken en zijn beste verzen. Wij moeten bij Heye schiften en dan blijven er m.i. toch nog genoeg verzen over die men, zij 't niet als hoge kunst, toch als kunst kan waarderen. Wij hebben, terecht, geleerd met conventionele beelden te spotten. Maar wij moeten toch oppassen in dit opzicht niet schoolmeesterachtig worden. Het is heel gemakkelik om, als wij lezen van het zilvren maantje of de rozige dageraad, te zeggen: ‘Daar heb je weer zo'n draak,’ en meewarig het hoofd te schudden. | |
[pagina 324]
| |
Kloos is conventioneel als hij spreekt van de ......zachtgekleurde lucht
Als perlemoer waar iedere tint vervliet in teerheidGa naar voetnoot1)
Moeten wij daarom dit vers verwerpen? Niemand denkt erover. Laten wij dan ook wat humaner zijn tegen Heye c.s. in dit opzicht. Heye is trouwens lang niet een van de ‘ergste’. Dan heb je nog de plastiek. Daarvoor moet je toch maar bij de tachtigers zijn. Ik wil één voorbeeld aanhalen: Boutens b.v. werkt heel sterk met het weglaten van het artikel om een direktere uitdrukkingswijze te krijgen. Heye kent dit kunstje echter ook al: Wat achter ligt is, als door diepe kloof,
Gescheiden van het Heden....
Of deze bijna typies Boutensiaanse regel: Volle maan schijnt overal.
Alliteratie is hem ook niet vreemd: Licht zal uit Duister dagen
Voor elk die lieft en lijdt.
De laatste regel doet denken aan het slot van Perk's Iris. Heye is geen groot dichter, absoluut niet, maar toch ook niet zo klein als men hem wellicht denkt. Ik stel hem als geestelik liederdichter hoger dan Beets en Ten Kate. Bij hem geen metafysise lofzangen op een metafysies heilsfeit zoals daar. Maar, ‘Ce n'est pas jurer gros’, zal men zeggen. Als hij niets positievers heeft aan te voeren...... Maar zit er dan geen klank en sfeer in sommige van zijn verzen, is er geen avondstemming in zo'n stil voor zich uit geneuried wijsje als dit: Scheemrende vreugde,
Troostende smart,
Zalige weemoed,
Daal in mijn hart.
Zonder te klagen
Heb ik de smart
Moedig gedragen,
Moedig getart......
Avond der vreugde,
Avond der smart,
Troostende weemoed,
Daal in mijn hart.
| |
[pagina 325]
| |
Hij is op een ander ogenblik weer instaat om werkelik een plechtig en psalmisties gedragen gedicht te schrijven als ‘IJdele kracht’ dat aldus eindigt: Uw kracht alleen, o Heer, kan sterkte geven.
En als uw hand, o God, het huis niet bouwt,
Is alles zand, waarop de Mensch betrouwt,
En IJdelheid, waaraan de ziel blijft kleven.
Heye leeft nog door zijn volksdichten, evenals van Alphen, aan wie hij vaak doet denken, door zijn kindergedichtjes. Beiden verdienen beter. Zij behoren met Kleijn, v.d. Kasteele, Feith e.a. tot die vroom-pietistise liederdichters, van wier verzen soms zo'n allesomvamende rust uitgaat, die ons stil en wijs maakt en ons vrede geeft met het leven: Vader, leer ons zonder klagen,
Duldend onder 't leed gebukt,
't Kruis te heffen en te dragen,
Dat zoo zwaar de schouders drukt.
Leer ons bukken onder 't woeden,
Leer ons torsen, tot den dood;
Tot Gij eens aan allen Moeden
Rust zult geven in uw schoot.
Wat dunkt u, lezer, verdient hij die deze verzen schreef, ook niet een plaatsje onder de dichters? |
|