Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 316] [p. 316] Zwervers avondoffer door A.J.D. van Oosten Ik hief op 't altaar mijner handen tot U des harten klaren graal - zon toetste zich bij 't lage branden aan 't roode vuur voor 't avondmaal. Ik zonk ten bidstoel Uwer aarde en snikte er schuld-erkentenis - zon knielde in 't hoekje Uwer gaarde wij hielden samen stille mis. Ik voelde Uw Aanzijn rond mijn leden - ik hoorde Uw Stem die tot mij zong - ik ademde in Uw Reinen Vrede - ik proefde Uw Wezen op mijn tong - Ik toonde in handen vol beschamen mijn brijzels van verbroken hart. Gij zaagt en naamt en vatte 't samen en gaaft 't mij weer - ter nieuwe smart. Ter nieuwe smart - want nimmer enden zal mijn bederf, dat U mishaagt. Waarom nog blijf ik tot U wenden dit hart, dat immer 't kwaad najaagt? Waarom nog, dwaas, ten offer dragen een ziel verbijsterd en ontsteld - en slaafsch den grooten vrede vragen die U alle avonden verzelt? Waarom nog, moe, den schemer beien van elken rondgetogen dag om vol berouw mijn schuld te schreien tot U, die al mijn zonden zag? [pagina 317] [p. 317] Waarom nog langer valsch betreuren wat ik na wijkend angstgevoel weer aan genade ga verbeuren Heer, zonder einde en zonder doel? II. Toch - neen. Want zoo met ijdele beden 'k eens toefde aan 't doovende avondvuur - zon vlòòd achter de donkerheden wijl Gij nièt kwaamt dat smartlijk uur.... 't Zij Gij in uitgeput erbarmen, voor boet' noch smeeking meer bezweekt en nòch in 't reiken Uwer armen mij zegent - nóch vergeving spreekt - 't Zij Gij - geloofd en hooggeprezen' - genadig dacht: 't mij goed te zijn om achteloos voor U te wezen een omgestorten beker wijn - 't Zij 't U - o onbevroed Mysterie volkomen vreemd bleef wat mij kwelt, daar toch mijn nietige miserie met ráákt aan wat Uw Raadsel telt - 't Zij Gij onmeetbaar uitgestegen boven 't doorbeefde hemeldak, gansch onaandoenlijk hebt gezwegen wijl nog geen roersel tot U brak - 't Zij Gij ver van 't heelal verscholen, het zwerven van mijn hart niet merkt en noch den rondloop van òns dolen noch dien der zonnen drijft en perkt - 't Zij Gij verzwindend in 't verzwinden van 't geen aan 't uiterst Niet vergaat, de triestheid van ons lot, verblinden noch kent, noch wenscht, noch gadeslaat - Zoo tere toch dit derfelijk leven in laatste vlam van sterfelijkheid ten offer, tot Uw dienst geheven - in eeuwigheid U toegewijd! Vorige Volgende