Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] De blinde bedelaar door Jan H. de Groot. De straat barst van wit zonnelicht. De bedelaar is blind. Schaduw valt over zijn droomgezicht. Hij houdt het napje vast, zooals een kind. Het plekje aan den hoek is hem vertrouwd. Uit de volte kent hij snel den stap die aarzelt. Een kans?.... Als een grap klinkt geld. De rinkeling verflauwt. En hij knikt als dank. De glimlach is dood om zijn mond. Denkt hij aan brood? Of aan sterken dank? Hij betrekt zijn wacht zonder opstandigheid. En torscht een eeuwigheid aan duisternis argeloos. Dit is zijn element. Een visch draagt d' Oceaan, en ik den tijd. In den spiegel van zijn ziel staat God. Ongerepte majesteit die hem tegenlacht met Zijn gebod: ‘Wacht!’ Wacht tien - honderd uur. Een hemel van wit zomerlicht, Barst eens over dit dood aangezicht. Blinde zing! Bedelaar - Mensch spring met Hem over dezen zwarten muur. Vorige Volgende