Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Dolce far niente door A.J.D. van Oosten. Dit feest: met kalmen slaap den nacht, met nijver werk den dag verdrijven - hoe schoon is 't! om in woordenpracht fraai en uitvoerig te beschrijven. Dit is het onbedreigde deel van allen die in braafheid wandlen; die niet te weinig, niet te veel van 't leven om genot verhandlen. Bedaard, van 't ochtendblad tot wen zij 's avonds laat hun perken gieten: sticht ons de fiere deugd van hen die nooit den breeden weg verlieten. Dit lot - mijn lief - het strekke ons twee ten spot: wij gaan de domme streken van deftigheid en burgervreê vandaag volstrekt en ijvrig wreken. Je badpak - 't gramofoontje - een stuk muziek, daar kunnen we 't mee stellen. Bij 't ruim rantsoen van ons geluk behoeft niet veel méér mee te tellen. Steek over! staat en maatschappij ontvlieden we als twee hazewinden. Hoe was ook 't pad weer naar de hei? Wij zullen 't snuivende wel vinden! *** [pagina 292] [p. 292] Nu kent dit lot geen zwaardren nood dan 't boschje permanente dennen, dat schaduw op ons plekje schoot duurzaam tot dezen plicht te wennen. Op wàt het kleeren dragen kon - o zedige arbeid onzer handen - doet dit spektakel van een zon zijn vlammende seconden branden. Bedwelmd van licht - bedwelmd van geur - bedwelmd van ongetelde kussen: lief! 't leven is een schel likeur drink toe - om dezen roes te blusschen. Wij zijn, vereend met kruid en mos na zang en dans in droom gezonken. Zóó lieten je armen me eindelijk los en heeft je mond mij rust geschonken. Draai je om, en doe je oogen dicht lief! als je moe bent van de pret, en dus reden vindt om je gezicht zóó dringend op slecht weer te zetten. Wordt nu het uur van weemoed wrang en moeten we aan het einde denken? Kom lief! het leven duurt zoo lang! En 't wil je dienen op je wenken. Hoor toch die dolle gramofoon dit liedje treuren van verlangen, en smàchten, hoog tegen den toon - je zieltje, in een slow-fox gevangen. Vermag aan 't hart, dat zooveel vroeg in 't lest dan niets meer te behagen? Nog lijkt de dag niet fel genoeg, de smart niet gansch en al verslagen.... [pagina 293] [p. 293] Laat dit onvruchtbare gewin lief! ons tot dieper durven stalen. Wij streven naar een nieuw begin bij snel en zwaarder ademhalen. * * * Dit - ongehoord - schenkt troost: daar zwaait een spin zich aan zijn eigen keten op de bespeelde plaat, die draait als de aarde, en zonder het te weten. Hij grist en grijpt, laat zich maar gaan, en zit in de' onbevangen vrede der simpelen, wier lot en waan slechts reikt van boven naar beneden. Dit hart lief, al wat het begeert en aangrijpt: 't raakt er bij versperd, en 't wil vluchten, doch is vastgekeerd - wij wenden in zeer kleine verten. En blijven - hoe je 't wendt of vat mijn lief, er vastbesloten binnen. Op dit rondvliegend levensrad zijn wij niet, dan twee rosse spinnen. Ziet, hoe de lucht naar donder broeit, straf voor zijn puurheid. Lief zoo moeten wat liefde tot verrukken gloeit wij altijd weer in zonde boeten. Maar! - bij 't onzalige geding van deugd en ondeugd niet betrokken: de zon beschrijft getrouw haar kring en onze mond blijft kussen lokken.... Vorige Volgende