Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] [Gedichten van Willem Brandt] Amiroedin's bruid door Willem Brandt. De bruid van Amir wordt hoog heengedragen in gouden zetel, als een heilig beeld. De oogen zijn beschroomd terneer geslagen; er is geen spreken en er is geen vragen: er is geen adem die de stilte steelt. De krissen vlijmen in de zonnestralen. De bruid van Amir rijdt naar het Paleis en wordt gedragen door de ruime zalen. De gamelan zingt toonlooze verhalen van Mohammed en van het Paradijs. De Tengkoe neemt haar hand licht in de zijne. Hoogwaardigheidsbekleeders buigen diep: zij zijn de zeer verknochte paladijnen. Dan schreed het jonge paar binnen de reine bruidskamer, waar het Allah loofd' en sliep. [pagina 290] [p. 290] Het wonder door Willem Brandt. Toen Sidin d' oogen opsloeg en ontwaakte zag hij de zon als een brandende jonk ter reede; en er was een gloed van vlammen die in het meer achter de einder zonk. De hooge waaiers van de slanke palmen waren nog zwart, de nacht was ongedaan, maar over 't rutselend water van de soengei kropen de daggelichten sidderend aan. Nog hingen aan de mond der groene aarde de weeldegeuren van een zwoelen nacht - Er was een sluimer tegen het ontwaken, er werd iets vreemds, iets wonderlijks verwacht.... Maar toen de goud belegde hemelkoepel der minaret blindgeel in vlammen schoot, wist Sidin dat het uur was aangebroken: Zie, zie - het daagt opnieuw. Allah is groot! Vorige Volgende