Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 258] [p. 258] Vers door Aldert Jongedorper. Voor Kees. Het somber zeggen van je nood voer als een donkere wolk mijn avond binnen, ik weet veel wat in dezen dag vervlood en velen die nog schromen te beginnen den blijden zang, omdat beminnen nog nimmer durend leven gaf; Ik zag er velen na den doodgeworden dag die smartelijk baden aan den duisterrand van 't graf. En jou? jou zag ik martelen aan het blinkend duin bij iedere schrede hooger naar 't begeerde doel een halve schrede dieper naar beneden, jou teisterde de zon, je driftig bloed werd zwoel de brooze schachten doorgeslagen, je mond brak los in bitter-droeve vragen, de zon verried en de avondwind heeft kil haar mantel om je dichtgeslagen. Toen jij met donker overtogen van wegvlucht noch van overgave wist, heeft 't hart dat in mij werd bewogen jou lijden aan den zwarten nacht betwist. En nu aan 't raam - ik heilig mijn gedachten - daar is de zee en 't weeke hemellicht der late stad met donkergroene grachten en dáár ben jij.... ik zie je blij gezicht.... Vorige Volgende