Maar Ritter heeft een heel eigen wijze van kenschetsen. In de meeste gevallen brengt hij ons niet langzaam tot het begrijpen van een boek, maar werpt hij ons er ineens midden in. Dikwijls begint hij met de conclusies, waartoe de lezing hem bracht. In een paar forsche, gedurfde lijnen wordt het beeld daarvan opgezet. Vaak héél schetsmatig! Dan wijst hij op één karakteriseerende bijzonderheid - op een tweede - Geboeid bereiden we ons voor op een uitvoerig en gedocumenteerd artikel. Tot, bij het omslaan van de bladzijde, we merken reeds aan het einde te zijn. Het is tegelijk de kracht en de zwakheid van deze journalistieke kritiek. De kracht: omdat de korte, maar hevige flits ons fascineert; omdat de suggestieve aanduiding ons vaak nieuwe verten wijst en die aan ons zelf ter verovering overlaat. De zwakheid: omdat er geen documentatie kan zijn om onzen twijfel of ons verzet te overwinnen; omdat de schets te dikwijls onbevredigd laat.
Het bovenstaande geldt niet voor alle stukken even sterk. De tijdschriftartikelen laten zich vaak herkennen door een minder compacten stijl en een rustiger betoog. Maar ondanks deze meerdere uitvoerigheid zijn ze toch nauw aan de andere kritieken verwant, en bepalen ze mede het eigenaardig karakter van dezen bundel.
Het is onbegonnen werk alle artikelen (het zijn er meer dan 40) afzonderlijk te bespreken. Uit dien overvloed een keuze te doen zou volkomen willekeur zijn. Natuurlijk rijzen er hier en daar bedenkingen. Maar daarbij mogen we niet vergeten, dat de hier verzamelde besprekingen soms al jaren oud zijn. ‘Mijn kritische standpunt heeft zich, sinds ik deze beschouwingen schreef hier en daar iets gewijzigd, mijne levensbeschouwing eveneens. Maar het leek mij ongeraden, daarin te peuteren, mijne waardeering dezer bladen vormt een essentieel bestanddeel van het tijdperk, waarin deze vertoogen ontstonden’, verklaart ons Ritter. Maar juist daarom hadden de artikelen niet ongedateerd mogen blijven! De nivelleering, die nu den bundel beheerscht, ontneemt aan de kritieken hun onderling reliëf.
Ik heb bij dit bezwaar nog een tweede te voegen: de onnauwkeurigheid der correctie. Vooral in de geciteerde verzen zijn de drukfouten soms zeer storend. En dit tekort is te meer te betreuren, omdat de technische uitvoering overigens zoo goed is.
Deze bezwaren wegen echter in het minste niet op tegen het vele goede, dat deze bundel te bieden heeft. Ik laat slechts den inhoud voor zichzelf spreken: I. De stijl der Ouderen (waarom eigenlijk is de bestudeering van de stijl een zoo verwaarloosd onderdeel van onzen literair-critischen arbeid?). II. Hedendaagsche Lyriek, III. Roman en Novelle in onze dagen, IV. De Essay, V Uit de werkkamer van den schrijver. En in een aanhangsel geeft onze bibliograaf Muller eenige literatuur over de besproken auteurs en werken. Wanneer dus onze belangstelling is opgewekt, ligt het antwoord al klaar op de dan vanzelf rijzende vraag: waar kan ik meer vinden over dat boek?
En hiermee eindig ik. Want dit is geen boek om veel over te schrijven. Het is er een om te hebben. Als we het rustig op zijn plaats weten in onze boekenkast, dan kan bij onze lectuur een titel of een naam plotseling het verlangen in ons doen groeien, om te zien wat Ritter zegt. En als die naam voorkomt in zijn boek, zal hij ons zeker dwingen tot nadenken en daardoor tot dieper begrijpen.
W.A.P. SMIT.