Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] De beukenheg door Willem de Mérode. Stug in den grond gestooten, Met wortels ruig als pooten En zwaren klauw, Dicht op elkaar gedrongen En wild ineengewrongen: Wij zijn het grauw!: De menigten, die 't leven Elkander over geven Schier onbewust: Die gul hun nooddruft deelen. En gram elkaar ontstelen, Maar zonder lust. Doch als wij stil verzaamlen Van elke ontbloote en schaamle Den kleinen zucht, Dan snellen onze trotsche Schreeuwen omhoog als knotsen: Wij willen lucht! Zie, boven ons vermoeien Hoe enkle twijgen woeien Gelijk een vlag. Wij kromden onze schoeren Nog dieper en wij zwoeren: Een ruimer dag! En grimmig zijn de loten Als stekels uitgeschoten [pagina 180] [p. 180] En bijten zon En staan als kandelaren Met brándend lichte blaren. En strálen zón! Zoo zegeviert het leven! Wij slieren langs de dreven En slingren over 't pad, En waaien langs gezichten Ons schaduwen en lichten Met schamp en spat! Eindelijk vrij! o Meester! Gerechte! die geen heester Of boom beperkt, Hebt Gij 't armzalig dringen En smartelijk verwringen Eindlijk gemerkt? Het knakte en het knapte! - Wij voelen de oude slapte En lijden straf! De Hovenier beteugelt Wat zich in drift bevleugelt En breekt het af. Verslagenen, gewonden, Van top tot teen geschonden Verbergen wij 't gezicht. Maar onze wortels woelen O God, naar Uw bedoelen, Naar licht! Vorige Volgende