Opwaartsche Wegen. Jaargang 7
(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Twee mooie verzenbundelsGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 164]
| |
bijna ruimte- en tijdeloze atmosfeer van de oceaan Slauwerhoff is ‘de zee bevolen.’ 'k Ben een smal vaartuig, murw en diep verkleumd,
Mij streelt het grootst, wulpscht wezen der natuur.
Oneindigheid is 't, die in den maalstroom dreunt.
Zee kent geen grenzen, geen chineesche muur.
Zo sterk is de verwantschap tussen de dichter en de zee, dat in veel van Slauwerhoffs verzen symbool en persoonlike uiting geheel samenvallen. Wilt ge een voorbeeld? Het hierboven aangehaalde couplet is ontleend aan ‘Het eeuwige schip’. Dit is ‘het smalle vaartuig’. Toch hadden we, toen we dit couplet lazen, het gevoel of in dit vers de dichter zelf tot ons sprak, niet middellik, door een beeld, maar onmiddellik, in eigen woorden. Het motief van ‘het eeuwige schip’ past deze dichter zo goed, dat het een zo direct mogelike uiting wordt voor zijn eigen, persoonlik beleven. We beseffen dit nog beter, wanneer we deze verzen even vergelijken met die van de Engelse dichter Masefield. Slauwerhoff heeft ongetwijfeld veel van Masefield geleerd; de uiterlike overeenkomst is hier en daar treffend. Maar toch, naast deze uiterlike overeenkomst, welk een verschil! Masefield mist de directheid die Slauwerhoff eigen is. Zijn verzen zijn verhalen-van-de-zee, die van Slauwerhoff uitingen van een om bevrijding worstelende ziel. Slauwerhoff spreekt tot ons met beelden. De taal waarin deze als het ware aan ons opgedrongen worden, moet aan deze beelden volkomen ondergeschikt zijn, mag in zichzelf geen aesthetiese waarde bezitten, moet eveneens zo onmiddellik mogelik zijn. En dat is ze ook. Slauwerhoffs taal draagt de atmosfeer in zich van het zeeleven. Ze is wind-doorwaaid, kaal maar sterk.
Wanneer men na ‘Eldorado’ ‘Het uur der sterren’ opneemt, de bundel van van Geuns, die tegelijk met die van Slauwerhoff bij van Dishoeck verscheen, dan heeft men het gevoel alsof men plotseling van een slingerend zeeschip naar een rustig park wordt verplaatst. Het ziet er alles zo keurig uit. Niet alleen zijn de gedichten in deze bundel netjes soort bij soort in afdelingen bijeengebracht; er wordt ons ook meegedeeld uit welk manuscriptboek ieder van deze verzen genomen is! Van Geuns gebruikt over het algemeen een zeer eenvoudige taal. Ik leefde als kind lang in een stad aan 't water.
Daar trok de haven mij met vreemde macht.
Die liefde voor de schepen heeft mij later
Nimmer verlaten, waar mij 't lot ook bracht.
Kan het gewoner? En toch, dit alles lijkt maar zo. Het is niet gewoon. Ieder woord staat bij van Geuns precies op zijn juiste plaats. Ieder woord is bij hem zorgvuldig op zijn effect afgewogen. Van Geuns' gedichten zijn juist allesbehalve eenvoudig. Ze zijn veeleer gekunsteld; hier en daar misschien wel wat te gekunsteld. | |
[pagina 165]
| |
Over het algemeen echter is deze gekunsteldheid bij hem eerder een verdienste dan een gebrek, is ze een noodzakelik component van zijn vers. De gedichten van van Geuns zijn stemmingsverzen. ‘Het uur der sterren’ bevat verzen over kinderen, over een drenkeling, over een blinde, over helden die sneuvelen, over grachten en poorten, over schilderijen. Ieder van de hier genoemde gestalten, ieder van de hier genoemde plaatsen omweeft deze dichter met een waas van tere mijmering; ieder van deze personen en plaatsen lost zich op in een stemming. Maar was dit ook niet het geval met de Jezus-verzen die wij van hem plaatsen mochten? Waren ook deze niet eerder de uitdrukking van een sfeer dan een epiese verbeelding of een historiese werkelikheid? Iedere gebeurtenis, ieder beeld is voor deze dichter aanleiding tot een stemming. Hoe vervagen nu alle grenzen, hoe verdwijnt nu alle vastheid! Zal deze poëzie zo niet in een ijl gedaas verlopen? Neen. Want daar is in van Geuns een verstandelik element dat het gevoelselement in evenwicht houdt, en dat verstandelike element uit zich - in gekunsteldheid. De afgepaste woordenkeus, de zorgvuldige effectberekening zijn even zo vele rotspuntjes (en de dichter zal mij, bij wie nog de forse stem van Slauwerhoff nadreunt door zoveel tere ontroering heen, dit ongelukkige beeld wel willen vergeven) in de onmetelike zee der stemming, ze zijn de ruggegraat van van Geuns' verzen. Maar waarom hier nog langer over geschreven? Nu ge eenmaal de sleutel bezit tot deze poëzie zegt een enkel vers, mits met toegenegen aandacht gelezen, u meer dan een omschrijving met vele woorden. | |
Reguliersgracht.Er ligt in 't midden van de groote stad
Een stille gracht met boomen aan weerszijden.
Het leven gaat daar-buiten veel te rad:
Hier rust het uit en slúimert tusschenbeide.
Een wandelaar die dwalen komt hierheen
En om zich nóg het straatgeluid hoort suizen
Blijft in verwondring staan: hij is alleen:
Het water spiegelt boomen slechts en huizen....
Toen ik vanmiddag ging die gracht voorbij
Zag ik er drijven d'afgewaaide blaadren
- D' eerste dit jaar - het was zoo stil om mij
Dat ik meende; de herfst te hóoren naadren....
|
|