In het algemeen ligt de grootste waarde van zijn gedichten in het slot, zij het niet altijd als een bevrijding. Merkwaardig is bv. in dit opzicht het laatste gedicht, dat we van hem in ons blad publiceerden (ook in His Master's Voice opgenomen), Het Drijfwerk. Het begint met wat nuchter geredeneer over het domme geweld van de stampende machine, daar maakt zich aan het eind van het 5de couplet eindelik de stem van de dichter uit los, het 6de en 7de couplet maakt de angst van de dichter voor het onontkoombare, het machinaal-noodwendige tastbaar voor ons; daar is het eerste gedeelte tot een benauwend slot gekomen, daar is ook de eenheid van objekt en subjekt in eenzelfde beklemming samengegroeid. In de volgende coupletten gaat de dichter in de allegorie die vanzelf uit deze beklemming gegroeid is, door; hij maakt ze zelfs uit het beeld los om alleen op zichzelf te staren en de angstige gelijkenis neemt zo de gestalte van de meest ontstellende werkelikheid aan, dat hij in vertwijfeling de handen omhoogstrekt, als angstkreten klinkt de roep van zijn gebed, tot in zijn laatste woord blijft de angst klinken, het kind wiens hand nog trilt in die van de vader.
Een van de gevolgen van het feit dat van Oosten's vers aan het eind zijn bevrijding vindt, is dat hij dan dikwijls pas goed loskomt en zijn gedicht over vooraf vastgestelde maten heengroeit, zie het 16-regelig sonnet Op het Vliegveld, en dat de dichter ten slotte het sonnet geheel verlaat, en zoals in de hele bundel His Master's Voice het langere vers kiest. Hieraan zal hij voorlopig zich wel houden; daar vindt hij de ruimte die hij behoeft. Eén bezwaar in deze vorm blijft nu nog zijn vers bedreigen: het sonnet met zijn dwang tot beperking voert bij een dichter als van Oosten tot een pittig vers, zal het langere vers bij zijn grotere vrijheid diezelfde puntigheid bewaren? Ik bedoel zullen we het krampachtige slot dat een van de grootste waarden van v. Oosten's vers was niet in de grotere vrijheid verliezen? De bundel die voor ons ligt kan ons daar het ontkennende antwoord op geven.
De bundel His Master's Voice bevat twaalf gedichten, alle van het nieuwe type in van Oosten's poëzie, zoals onze lezers dat hebben leren kennen in De Rattenvanger van Hameln en Het Drijfwerk. Het eerste gedicht His Masters Voice gaf aan de bundel de naam, en geeft tegelijk de bedoeling van de bundel weer. Na verwondering over het mysterie van de dunne broze gitten schijf vol achteloze zachte groeven, komt de beklemming van de vraag, hoe in dit afgepijnigd leven altijd weer geduldig tot Gods eer te zingen. Gods scherpe tucht komt de broze teergevoeligheid van het hart, beteekend van leeds vaste groeven, tot Zijn hoge dienstbaarheid beproeven. Dat besef, dat de pijn van ons leven Gods tucht en beproeving is, doet hem hier het slot zonder strijd vinden: hij kan dadelik overgaan in jubel, hij hoort de stem van zijn Meester en neemt die over.
Dezelfde stemming van geloof, gehoorzaamheid en zielerust, in alle geval van het verlangen er naar, zit ook in de beide volgende gedichten: De Spin en Spiegelend dakraam bij zonsondergang: