Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Verlatenheid door R. Houwink. In de rust van het lage weideland staat de wilg, verlaten, alleen, Haar takken met zilv'ren bladen gerand vloeien teer met den hemel in een. Zij fluistert mij toe in klanken stil, die zacht van heur takken gaan, en vraagt mij of ik nu luisteren wil en haar ruischende woorden verstaan? Nu hoor ik een ijdel windegesuis, gedragen op zonnigen schijn, als knoppen en takken blijd' en luid der lente verkondigsters zijn. Dan klinkt er een machtig schoon accoord, een lied van een scheppende kracht, als 's zomers de kroon met blad'ren getooid omhoog stijgt in zilveren pracht. Ook snerpt door haar loover een dissonant, als jagende vlagen zoo fel haar buigende takken met krachtigen hand doen zwiepen, den stormen ten spel. En als in den winter de Noordenwind omijzelt haar stam en heur kruin, dan klaagt er het lied van verlatenheid, of God in dit alles kan zijn? [pagina 158] [p. 158] ‘En is aan den drang der natuur eens voldaan, dan komt voor mijn kinderen de bloeitijd weer aan, het zonnige leven geheel zonder zorgen, slechts 't heden is toekomst, het andere morgen. ‘En nu komt de zomer vruchtbaar en rijk, Mijn bladertak wordt dan een tempel gelijk, Waar vogels en vlinders in schittrende pracht, Hun levenslied jub'len bij dag en bij nacht. ‘Aan mijn voet huist de veldmuis met zijn gezin, In m'n wortel boort zich het kevertje in, mijn takken bieden een schuilplaats aan allen, die mijn gastvrije huis maar in willen vallen.’ ‘Dan komt de herfst met zijn wolkengetoover en kleurt met zachtbruin mijn takken en loover. Van heinde en ver komen ouden en jongen, die in mij en met mij beminden en zongen. ‘Teneinde is nu hun liefdespel, hun lied roept als afscheid een blij vaarwel. Zij trekken in troepen, in rijen, getween, en volgen den roep der natuur, als voorheen. ‘De vlinders, insecten, al 't kleine gedoe, Zij worden hun dartele leven ook moe, hun eieren, hun kroost is in takken en holen, bijtijds voor de kou van den winter verscholen. ‘En als in den winter de bladeren vallen, is de eik wel het minst verlaten van allen. het wild komt spelen aan zijn voet, alle wintergasten kennen hem goed. ‘Zij vinden bij hem, zoo klein als groot, een vriend in liefde, in leven en dood!’ En zoo heeft ons d' oude eik in het veld, 't geheim van zijn eenzame leven verteld. Vorige Volgende