| |
| |
| |
Boekbespreking.
Benoni, door Knut Hamsun.
Rosa, door Knut Hamsun. Beide vertaald door S. van Praag. Beide uitgaven van J. Philip Kruseman, 's Gravenhage. z.j.
In deze beide romans bekruipt ons wel sterk het gevoel van de verlatenheid en onbarmhartigheid van het arme Noorse fjordenland.
Wat een kleine mogelikheden in deze armzalige kustplaatsen. En al deze mogelikheden liggen bijna in de hand van één man: in hoeveel Noorse romans treffen we hem niet aan: de handelaar-geldschieter die de hele streek in zijn macht heeft, die ondanks bedrog en zijn schuld tegenover vele meisjes het respekt heeft van allen die met hem in aanraking komen en die alle verzet of kritiek door zijn eigenaardig-brutale takt weet te smoren.
Zelfs Benoni en Rosa, die toch heel wat meer zijn dan de andere personen in de omgeving van Sirilund, wat zouden ze zonder Mack.
Benoni en Rosa, twee vervolgromans, geven een goed beeld van Hamsuns kunst, al vind ik ze niet zo sterk als het boek van Hamsun, dat ik kort te voren aankondigde: zijn Zwervers, waarin de hoofdpersonen zich wat vrijer bewegen kunnen en waarin men daarom wat gezonder lucht ademt. Toch zijn Benoni en Rosa zeer lezenswaard, al was het maar om sommige mensen eens te bevijden van het romantiese fantasiebeeld, dat zij zich van de Noorse bevolking hebben gevormd.
v. H.
| |
Zijn wereld, door Maurits Dekker. H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij, 's Gravenhage 1928.
Kinderen van ons volk, door Antoon Coolen. N.V. Paul Brand's Uitgeversbedrijf, Hilversum.
‘Zijn wereld is een vlot geschreven boek. Het verhaalt van Dolf, een jongen met veel fantasie en weinig doorzettingsvermogen. Geen wonder dat hij opgroeit onder het motto: twaalf ambachten en dertien ongelukken. Hij maakt het nog beter dan het speekwoord aangeeft. Het aantal vakken dat hij probeert, bedraagt op z'n minst vijf en twintig. Onderwijl groeit hij en wordt hij zich zijn vrijbuiterige natuur steeds meer bewust. Hij begrijpt dat een schrijversloopbaan het ware voor hem is. Voordat hij echter als auteur enig succes gehad heeft trouwt hij met een jonge vrouw die al even vrij en onmaatschappelijk is als hijzelf. Een ogenblik wordt hij, vrijwel buiten zijn schuld, in een moordzaak betrokken en dan hoort hij de gevangenisdeur achter zich sluiten. Al spoedig blijkt echter zijn onschuld; hij keert naar zijn moeder, zuster en vrouw terug en zijn dochtertje biedt hem namens deze ‘een witte bloem’ aan.
Er spreekt nogal een anarchistiese toon uit dit boek. Hoofdzaak is dat Dolf zijn hierboven aangegeven natuur kan uitleven; in zoverre hij daarbij in botsing komt met of schade berokkent aan anderen, ligt dit aan de ‘maatschappij’ waarin hij moet leven. Hij steelt oud koper, niet uit begeerte maar uit zucht naar avontuur en 't wordt hem, althans door de schrijver, niet ten kwade
| |
| |
geduid. Hij leent onder valse beloften geld van andere mensen, maar wat hindert dat; deze mensen hebben het immers zelf ook gestolen.? Hij laat moeder en vrouw in de meest kommervolle omstandigheden leven, omdat hij zelf te laks is zich ernstig in te spannen; maar was het toch ook weer niet sympathiek in hem dat hij zich niet onder het juk van de maatschappij begeven wilde? Eties gezien kunnen we ons bezwaar tegen dit boek dus op deze wijze formuleren: er ontbreekt hier in dit boek het besef aan een buiten ons staand Gezag (en het is wel duidelik dat ik daarmee niet bedoel de zo verfoeide maatschappij), dat op onze persoonlikheid in kan werken, dat haar plichten oplegt en haar zo vormt, zorgt dat ze niet in het wilde uitgroeit.
Met ons aestheties oordeel heeft dit alles echter niet te maken. Daarover dan nu. ‘Zijn wereld’ is het boek van een pure-sang materialist. Reeds in de beelden die de schrijver gebruikt, komt dit uit. Deze beelden zijn over het algemeen zeker niet slecht. Maar wel zijn ze heel vaak ontleend aan de dingen van het materiele leven. ‘Zijn bleek gezicht was goor als een lang gebruikte zakdoek.’
Over dit materiele leven gaat het hier vooral. Maar waar dit zozeer in het middelpunt staat, wordt het wel heel moeilik om een ‘roman’ te scheppen, d.w.z. een verhaal met een begin en een slot, een harmonies geheel. ‘Zijn wereld’ is niet zulk een afgesloten eenheid. De episode van Dolf-in-de-gevangenis is, ondanks de grote lading goedkope romantiek die ze bevat, niet meer dan wéér een episode uit Dolfs leven, misschien een beetje meer bewogen dan die welke er aan voorafgingen, maar dan toch van dezelfde rang. Als we, na de vijf en twintig ambachten en dit laatste ongeluk het boek sluiten, dan zitten we eigenlik al weer te wachten op het zes en twintigste ambacht. Dit laatste pleit voor Dekker's schrijfkunst, maar houdt het tegelijkertijd niet de veroordeling in van zijn boek als ‘roman’?
Nog duideliker komt dit gebrek uit wanneer we ‘Zijn wereld’ plaatsen naast een ander boek uit ditzelfde jaar, ‘Kinderen van ons volk’ van Anton Coolen. Groter verschil dan tussen deze twee boeken is wel niet denkbaar! Vanuit het roezige grotestadsleven worden we eensklaps naar een stil Brabants dorpje verplaatst. Na de anarchist Dekker laten we de katholiek Coolen aan het woord. Toch is er hier een vergelijking mogelik. Ook in Coolen's boek gebeurt niets dan wat losse voorvallen uit het dorpsleven. Een notaris, die veel weldeed, sterft. Een timmerman ziet zijn huis afbranden kort voordat zijn vrouw haar twaalfde kind verwacht. Een boeredochter doet een keuze tussen twee aanbidders en, als haar twede minnaar het haar ook na haar huwelik lastig maken blijft, wordt hij door haar man moedwillig gedood. Ook hier dus niets dan een aaneenschakeling van enkele dorpsgebeurtenissen. Maar de voorvallen die hier in dit boek verhaald worden, worden bijeengehouden door de figuur van de pastoor, de vriend van de notaris, de hulp voor de timmerman, de raadsman van de jonge boerin. Deze pastoor die de rampen van zijn parochianen aan zijn eigen hart meelijdt en toch, ondanks alles, zijn geloof aan Gods wondervolle en goedertieren leiding in deze wereld weet te behouden, vormt de band tussen deze gebeurtenissen, of beter nog, geeft aan deze gebeurtenissen relief. Door zijn figuur weet Coolen aan dit boek een geestelike diepte en achtergrond te geven die ‘Zijn wereld’ mist; weet hij ook, aestheties gezien, het harmoniese geheel te bereiken dat in het boek van Dekker ontbreekt.
J.H.
| |
Schets eener beschavingsgeschiedenis van Nederland, door Dr. H. Brugmans. Haarlem, De Erven F. Bohn 1928.
De Volksuniversiteitsbibliotheek breidt zich nog steeds geregeld uit; een bewijs dat haar werk en opzet gewaardeerd worden. Dit succes is niet onverdiend; de meeste deeltjes uit deze Bibliotheek zijn buitengewoon goed. Ook het boekje van prof. Brugmans mag er zijn.
Het is bescheiden van opzet; 't wil slechts enkele lijnen trekken. Een algehele, min of meer volledige beschavingsgeschiedenis viel dan ook buiten het bestek, zou ook nog te veel oorspronkelik onderzoek vereist hebben.
Prof. Brugmans richt zijn aandacht vooral op de steden en de beschaving die zich in die steden ontwikkelde. Zodoende bereikt hij, voor het eerste deel van onze geschiedenis, een con- | |
| |
tinuïteit, die hij niet verkregen zou hebben, zo hij zich van meet af in hoofdzaak tot de staat en de staatsidee had bepaald. Zo kon hij dus zijn geschiedenis niet eerst in de zestiende eeuw, maar reeds in de middeleeuwen laten beginnen.
Maar in de twede helft van zijn boekje moet prof. Brugmans zijn eens ingenomen standpnt dan opgeven, omdat in de loop der tijden, en vooral na het ontstaan van het koninkrijk Holland de staat toch hoe langer hoe meer op de voorgrond treedt. De schrijver zou daarom beter gedaan hebben zo hij zijn schets op een nog andere grondslag had opgebouwd, namelik op die van de stam en de nationaliteit. Als hij ons, duideliker dan nu, had laten zien, hoe uit de veelheid der rassen de eenheid der nationaliteit groeien gaat, vorm krijgt in staatsverband, zich aftakt in andere landen en (en dat is hier het voornaamste) zich op haar eigen wijze uit in cultuurleven.
Maar ook in de tegenwoordige vorm heeft dit boekje zijn nut. Wij zijn, helaas, veel te uitsluitend opgevoed in politiek-historiese zin. Het is daarom wel eens goed en vaak verrassend om het Nederlandse leven, zoals zich dat de eeuwen door openbaart, eens van een geheel andere kant te bezien.
Het is nog zeer de vraag of in de afscheiding van Vlaanderen tijdens onze opstand tegen Spanje zich ‘een historische noodwendigheid voltrok’ (pg. 12).
J.H.
| |
De twee Vaderlanden, door A.J. Mussche. N.V. v. Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij, Arnhem.
Het hart van Mussche wordt onweerstaanbaar getrokken door twee polen: aarde en hemel! Aarde genomen in den ruimsten zin van het woord: de schoonheid van de natuur, de vreugden van het leven, de menschen; - en hemel: God. Zijn hart voelt zich één met de aarde; - zijn hart hunkert naar een opgaan in God. De aarde, de hemel, - de twee vaderlanden van zijn hart! In het eerste vers uit dezen bundel: ‘Eerste verrukking’ geheeten, heeft hij uitgestort al zijn liefde voor de schoonheid van de aarde, de vreugden van het leven, vol echte levensblijheid, Vlaamsch uitbundig, maar toch beheerscht, - (in tegenstelling met vele van zijn volgende gedichten, waar zijn gevoel dikwijls met hem ‘op den loop gaat’, de woorden en beelden over elkaar heen tuimelen en een onbeheerscht rhytme de zinnen niet bindt, maar verbrokkelt). We zouden hem in dit vers pantheîst kunnen noemen, (zooals Urbain v.d. Voorde Gezelle pantheîst noemt) God één met de natuur, de natuur deel van God:
‘God overbloeit de valleien met wolken van bloemen....
....hoor God tierelieren in dien leeuwrik die steil naar de zonne klimt!’
Het leed hier op aarde kan de vreugde niet dooven:
‘doch schreien en sterven zijn maar de donkere dalen,
waaraan de levensvreugde ontstijgt des te dieper puur’.
Het lijden geeft relief aan de vreugde, de vreugde wordt intenser, door de tegenstelling met het lijden.
Dit is het eene vaderland, waar hij zich thuisvoelt, maar zijn ziel heeft daaraan alleen niet genoeg: ‘mijn ziel dorst naar een vaderland van uiterste verrukking - en uiterste beproeving als 't moet. Naar God, al moet het dwars door Satan heen’.
Hij wendt zich naar zijn andere Vaderland. Deze verzen doen ons denken aan de Psalmen, harmonisch van bouw en inhoud, zwaar en donker als daar is een kreunend worstelen om God, van een blanke klaarte als hij zingt van Gods nabijheid.
Maar ook hier vindt zijn ziel de begeerde rust niet, tot hem komt de noodkreet van de aarde: ‘van de jochies die schreien om een bordje soep’, van heel de ellende van de menschheid, die schreeuwt om hulp; en hij keert weer naar zijn eerste vaderland, nu niet om te genieten van de schoonheid, maar omdat hij zich aan de aarde gebonden weet door de menschen, zijn broeders.
Het is jammer dat zijn verzen bijna nooit geheel gaaf zijn, zelfs in zijn mooiste gedichten ‘De twee Vaderlanden van mijn hart’ en ‘Twee psalmen’ (door Dirk Coster in zijn bundel ‘Nieuwe geluiden’ opgenomen) vinden we soms nog regels of beelden, die onecht gevoeld zijn of van een rhetorische gezwollenheid.
| |
| |
‘Ik heb gespeeld met het stof en de modder van greppels zoo teer als met witte bloemen, en de vuile schotels van mijn moederken gewasschen als blinkende sieraden;
- toen stond telkens de drift om de kimmen te zien in mij op en 'k wrong mij door het dakvenster: dan tuurde mijn ziel over de wereld’.
‘Aan al de deuren staan de moeders bereid met den zoen, die reeds zoet is van eeuwigheid, en wij buigen onder de zegening van de kinderen op hun armen - wijd zijn de steegjes van daadvaardigheid, en de barrikaden rijzen als monstransen naar de sterre transen’.
Maar de onderstroom van zijn verzen getuigt van een diepe menschelijkheid en we proeven bitter zijn lijden, als hij zijn innerlijke verscheurdheid uitkreunt met de woorden:
‘Ik ben een door God op de handen gedragene.
zijn hoogten en verten trekken mij aan.
en mijn bloed doet zijn dolende aanroepingen
op den polsslag der sterren gaan.
Ik ben een door 't leed aller menschen geslagene,
hun honger en heimwee doen mij aan,
bij nachte komen hun snikken en tranen
als donkere wateren door mij slaan’.
Want ook bij de menschen vindt zijn ziel niet wat zij zoekt. Een oogenblik komt de verleiding van de rust: ‘De nacht heeft God en de wereld vergeten’, maar hij blijft sterk, totdat ‘de trouwelooze liefde, haat en laffen smaad’ van hen voor wie hij heel zijn leven gaf, hem de genadeslag geeft. Nu is hij alles kwijt: God en de menschen.
‘Ik schrei niet: mijn smart is te groot voor tranen;
ik klaag niet aan: zij blijven toch altijd mijn broers’.
Welk een wereld van stilgedragen leed ligt er in deze simpele woorden!
Nu komt de verleiding in de lokkende kroegjes en deernen tot hem, daarna op zijn ziekbed in de dood, die de beloofde en zoo zeer begeerde rust kan schenken. Zijn gezondheid keert weer en in een lang vers, een samenspraak tusschen Daneelken en de paus, vindt hij voor zich de oplossing: ‘Men wordt niet binnengelaten tot God, tenzij men kan wijzen op groeven in zijn gelaat en 't stof van alle kimmen aan de zolen draagt. De smart alleen maakt ons rijp voor God - en daarom is het leven zoo hard voor wien het liefheeft, daarom slaathet zoo wreed op onze harten los, om ze gansch zacht tekrijgen’. Het leven hierop aarde aanvaarden, zooals God het gegeven heeft, met zijn geluk, maar vooral met zijn strijd, een optrekken naar een doel, dat pas bij het sterven bereikt wordt. En slechts hem die zijn tragiek heroisch voltrekt, is het gegeven te gaan over de toppen van het leven. Met een trilogie: ‘De broederlijkheid van leven en dood’; ‘....van vreugde en smart’ en ‘....van de menschen en God’, besluit hij dezen bundel.
En al wenschen we zijn verzen vaak soberder, minder door een onbeheerschte hartstocht vertroebeld, en zijn beelden meer zuiver, - toch weet Mussche ons door zijn waarlijk kunstenaar. zijn een diepe menschelijkheid te openbaren, die tot in onze ziel doordringt.
LAURA OLIVIER.
| |
De velden rijpen, door Jacob Paludan. Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij Elsevier 1928.
In dit boek wordt het koren niet rijp, maar rot. Er is een overvloed van levenslust en levenskracht in dit boek, die aan het slot geheel is verziekt.
Zelfs Ralf die altijd sukses heeft en Ivar die het sukses niet kende, ondergaan dit proces van verzieking; voorspoed noch tegenspoed kunnen het weren. Onbelangrijk is het leven niet, het
| |
| |
wordt alleen maar niet goed geleefd. Alleen een zelfingenomen praatjesmaker als Bertel, meent dat hij rustig de weg van het geluk gaat, als hij zich zijn bourgeoiswelstand heeft geschapen, en een vrouw zonder idealen en karakter van Ivar heeft overgenomen. Dat leven is even rot als van hen die de ziekte kennen.
In Vogels om den vuurtoren van dezelfde schrijver was er nog een schijnoplossing, een goed slot na een bijna verprutst leven; in De velden rijpen is er nauweliks een slot: alleen een nieuw begin, en dit begin is een herhaling.
Dit hele boek is geschreven met de geest en het raffinement van Ralf, maar ook met zijn levensverzadiging, met zijn nuchter-welwillend doorzien van de mensen; met het verwaarlozen van zijn romanties-poetiese aanleg, met zijn nuchter weten en toch stil naar ieder blijven luisteren en ze allen verachten. Er is maar één groot man in dit boek, waar Ralf en de schrijver respekt voor hebben: Ivar, maar die wordt in de modder geduwd, en de schrijver weet evenmin als Ralf het middel om hem te redden.
Er is een tijd geweest, dat men zich in onze kringen druk maakte over de vraag, of het goed was Eline Vere te lezen, of dergelike boeken niet vergiftigend werkten. Als dit een Hollands boek was, zou het debat spoedig weer beginnen. Gelukkig hebben we hier nu een buitenlandse roman van een bij ons nog weinig bekend schrijver, die dus nog niemand voor zijn geestelike standing verplicht is te lezen. En de kwestie kan dus rustig in een tijdschrift besproken worden en niet bij al de heftigheden van een dameskransje of van een troepje gewichtige oude heren tegelijk met dienstbodenkwesties en moderne zedenverwildering onder de rubriek ontaarding worden geboekt.
Alleen - om misverstand te voorkomen - ik heb het niet over de vraag, of dit boek geschikt is voor schoolbibliotheek, voor het rijtje boeken in de Lectuurgids, of andere keurig geschifte verzamelingen, die speciaal voor de ‘ongerijpte velden’ worden toebereid. Ik spreek hier over de vraag of een boek als dit, met een verkeerde, een verwrongen levensopvatting bij volwassenen een verkeerde werking heeft, of tegen een dergelik kunstwerk gewaarschuwd moet worden en wat voor konsekwenties meer aan deze konklusie vast zitten mogen. Dit is geen literaire vraag, maar een vraag van de praktijk en praktiese vragen zijn alleen voor zuiver-dogmatiese naturen. gemakkelik om te beantwoorden, zodat de meesten van ons met de vragen blijven zitten
Er zijn dingen die smerig zijn. Daar ben je vies van. En als je er niet afblijft, ga je stinken en er is heel wat nodig om je weer fris te maken. Alleen een zwijn kan het in de vuiligheid, die ik nu bedoel, uithouden. Deze smerigheid heeft met kunst niets te maken.
Er zijn vruchten die rot zijn. Dikwijls kun je dat dadelik zien; dikwijls is er nog een schijn van gaafheid, daar zit de rotheid van binnen. Maar wie van deze vrucht proeft, zal zich niet vergissen. Jammer dat er altijd nog joden zijn die deze rotte boel voor gaaf fruit verkopen, en dat er nog zoveel mensen zijn die eten zonder proeven. Deze viezigheid is van kunst slechts de wansmakelike imitatie.
Het wezen van een echt kunstwerk is nooit rot of stank. Maar een goede vrucht kan wel in de smerigheid zijn gevallen of te veel in de buurt van een rotte boel geweest zijn, zodat hij ook een rotte stee heeft gekregen.
Of het mogelik is de vrucht te reinigen, of hij 't waard is, of men 't zieke deel zal amputeeren, het zijn vragen die ieder voor zich persoonlik zal moeten beantwoorden en het is nooit vertrouwd de vereiste bewerking aan anderen over te laten. Het is mogelik, dat de gereinigde of verminkte vrucht lekkerder, gezonder, verfrissender is dan het onaangetaste, gave er naast. Verder is er op de wereld nog heel wat, dat smerig smaakt, maar artsenij is. We moeten de dingen die we niet kennen, vooral niet te gauw smerig noemen.
Om zonder beeldspraak te spreken. Ik meen de geest die uit het boek De velden rijpen spreekt duidelik verworpen te hebben, - al ben ik misschien onbillik geweest, doordat ik verzwegen heb hoe hier geschreid wordt om een verloren ideaal, maar toch zal voor velen dit een goed boek kunnen zijn. Er is niets wat ons zo doet grijpen rond ons geestelik houvast, als de negatie er van door een talentvol tegenstander. Men wordt zich zijn rijkdom nooit zo bewust als tegen- | |
| |
over de armoede. Dat leidt niet tot hoogmoed; daarvoor is het talent van de tegenstander borg, die U op een paar kwetsbare plekken wist te wonden, voor hij werd verslagen.
Dat de sterken door alle strijd sterker worden, voor wie elke worsteling een training is en versterking van het zelfbewustzijn, dat willen velen nog wel toegeven. Maar de zwakken.... Er zijn meer zwakken dan sterken. We hoeven ons bij onze overwegingen bij dit boek niet druk te maken over de vele oppervlakkigen die alle boeken met het zelfde animo lezen. Ze krijgen bij hun lektuur nog meer afwisseling van toon en opvatting dan in hun leven dat ze leven, maar het ene verjaagt het andere en zij blijven de zelfden. Ook niet om de stemmingsmens die alle sensaties even heftig ondergaat. Hij kan zich gebroken voelen onder een boek als dit, morgen leest hij Pallieter en meent dat het leven een pretje is. Maar de geestelike tobber die aan de betekenis van het leven twijfelt, wordt die door een boek als dit niet de put ingeduwd? Misschien, elke tobber reageert op een bevestiging van zijn twijfel weer anders. Een sterk boek, zoals dit toch ongetwijfeld is, wekt bijna nooit een berustend cynisme, het wekt op tot verzet, tot een nieuw begin, dat geen herhaling worden zal.
Maar die éne dan, die wel na het lezen van dit boek het opgeeft? Onze verantwoordelikheid is groot, die van de romanschrijver en die van de kritikus die de betrekkelike waarde van een verkeerd levensinzicht wil bewijzen. Zeker gebeuren er ongelukken door het lezen van boeken, er is geen enkel boek waar ik niet een waarschuwing bij zou kunnen schrijven, tot bij de Bijbel toe, ja bij de Bijbel misschien het meest. En er is geen ontmoeting die geen gevaren in zich bergt. En alle goede raadgeving is gevaarlik, want meestal wordt goede raad verkeerd begrepen. En verschrikkelik is de verantwoordelikheid die we op ons laden met schrijven, omdat zovelen niet lezen kunnen. En toch zullen we onze schuld niet kunnen ontkennen: als wij niet hadden geschreven, zouden zij niet verkeerd gelezen kunnen hebben.
Meen niet, dat alleen Eline Vere zijn slachtoffers heeft, ook Pallieter, niet alleen literatuur van buiten onze kring, ook onze Christelike roman bergt zijn gevaren, niet alleen onze belachelike namaakroman, ook onze goede, ook Schrijver, ook Sevensma-Themmen, ook Wilma. Bij elk boek is er altijd weer die éne, die bezwijkt en die andere die geërgerd wordt.
Is er dan geen verschil en is er dan geen norm? Waarvoor hebben we kritiek, als ze ons niet de weg wijst?
Het is gemakkelik genoeg, om in De velden rijpen een cynies pessimisme, ontstaan uit levensverzadiging te konstateren. En het is gemakkelik genoeg om te weten, dat dit niet de goede levenshouding is. Maar dat wist U al voor ik er over begon. En een kritiek is geen ethies discours. Een mens, of een brok leven, een boek is geen stukje theorie. Het leven is er niet om bediskussieerd, maar geleefd te worden. En daarom kwam de vraag, de praktiese vraag: wat doen we als we lezen, wat betekent het voor ons? En dan is het antwoord dit: als we een waarachtig boek lezen, verinnigen, versterken, verdiepen we ons leven, maar we verzwaren het ook. Het was een dwaling te denken dat het geestelik leven zijn diepste accent zou krijgen in de afzondering. Wij geloven niet in het heil van de kloostercel. Wij staan midden in de wereld en vertroosting puttend uit de gemeenschap met eensgezinden, beseffen we de kracht en de diepte en de reddende betekenis van ons eigen getuigenis pas, waar we die kunnen toetsen aan die van anderen.
Wie mocht menen, dat hier een absolute vrijheid wordt geleraard, lere lezen. En verder, onze verantwoordelikheid is groot, van die schrijven en van die lezen. Een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekerd.
v. H.
|
|