Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Eekhoorn door Jan H. de Groot. Roodbruine schelm; rakker vlug; Met je staart als een pluim op je ranke rug sierlijk gebogen. Zoo vond ik j' een ochtend dichtbij de stam van een eik, aan de rand van een beek. Met een noot in je poot; en voorzichtig kwam ik nabij en keek. Je knabbelde en ploos en knabbelde weer dat 't kraakte. Je kauwde en plukte en kauwde zeer........ .......... Toen raakte m'n voet op een dorre tak, die maakte een draaiende sprong en brak: krak. Daar keek ik je, bang dat je 't had gehoord, recht in je zwarte oogen. En zeker, omdat ik je maal had gestoord, ben je plots hots - flots recht op, recht an als een dolleman in de top van den eik gevlogen. Wat een haast, wat een vaart. De bladeren flodderden naar de grond. En 't eenigste wat ik nog van je vond daar omhooge, was tusschen het groen, de pluim van je staart, en de vinnige klaart' van je schitterende oogen. Vorige Volgende